Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 28 juni 2024, nr. WJZ/ 59343160, houdende regels met betrekking tot de verstrekking van specifieke uitkeringen aan gemeenten in de provincie Groningen en aan de provincie Groningen ten behoeve van activiteiten die verband houden met de uitvoering van de versterkingsopgave en met maatregelen benoemd in de kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire enquête aardgaswinning Groningen (Meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen 2024–2030)

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 15a en 15b van de Tijdelijke wet Groningen;

Besluit:

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

batch 1.588:

door de Nationaal Coördinator Groningen benoemde batch van 1.588 woningen in de gemeenten waarvoor versterkingsadviezen zijn opgesteld;

bestuurlijke afspraken:

bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 die zijn gemaakt tussen de minister, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en zeven gemeenten in het aardbevingsgebied en de provincie Groningen (Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 830);

Erfgoedprogramma:

programma van de provincie Groningen, de Nationaal Coördinator Groningen, het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de aardbevingsgemeenten waarin deze partijen een gezamenlijk erfgoedbeleid formuleren voor het behouden, versterken en doorontwikkelen van het Gronings erfgoed en de gebiedsidentiteit, zowel tijdens als na uitvoering van schadeherstel en de versterkingsopgave;

gemeente:

één van de gemeenten, genoemd in artikel 3;

Minister:

Minister van Economische Zaken en Klimaat;

mkb-programma:

programma van de provincie Groningen voor ondersteuning van het middel- en kleinbedrijf in het aardbevingsgebied door middel van personele inzet, financiële ondersteuning en het aanbieden van experts die de ondernemer kunnen ontzorgen én helpen bij het bieden van een toekomstperspectief;

Nationaal Programma Groningen:

Nationaal Programma Groningen als bedoeld in de Bestuursovereenkomst Nationaal Programma Groningen (Kamerstukken II, 2018/19, 33 529, nr. 587, bijlage 1);

provincie:

de provincie Groningen;

uitkeringsperiode:

periode van 2024 tot en met 2030;

uitvoeringsperiode:

de periode genoemd in artikel 2, tweede lid;

versterking:

versterking van een woning in het kader van het bouwkundig versterkingsprogramma als gevolg van de gaswinning Groningerveld;

versterkingsopgave:

het bouwkundig versterkingsprogramma als gevolg van de gaswinning Groningerveld.

Artikel 2. Activiteiten waarvoor een uitkering wordt verstrekt

  • 1. De minister kan een specifieke uitkering verstrekken voor de volgende activiteiten:

    • a. activiteiten die gericht zijn op de verbetering van de sociale cohesie, door middel van het maken en uitvoeren van afspraken die voor dat doel zijn gemaakt en het oplossen van knelpunten in de versterkingsopgave en schadeafhandeling;

    • b. activiteiten die gericht zijn op het bevorderen van leefbaarheid en wijkontwikkeling;

    • c. activiteiten die gericht zijn op ruimtelijke inpassingen in de openbare ruimte in verband met de versterkingsopgave;

    • d. activiteiten in het kader van het versterken van gebouwen in de batch 1.588;

    • e. personele inzet en organisatiekosten gerelateerd aan de uitvoering van de versterkingsopgave, de schadeafhandeling en het bieden van perspectief;

    • f. activiteiten in het kader van voortzetting van het mkb-programma;

    • g. activiteiten in het kader van voortzetting van het Erfgoedprogramma;

    • h. activiteiten gericht op het wegnemen van psychosociale en sociaaleconomische knelpunten in de versterkingsopgave en de schadeafhandeling;

    • i. activiteiten die gericht zijn op het bieden van sociale en emotionele ondersteuning aan inwoners; en

    • j. activiteiten in het kader van de uitvoering van projecten en werkzaamheden ten behoeve van Nationaal Programma Groningen.

  • 2. De specifieke uitkeringen worden verstrekt voor de uitvoeringsperiode van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2032.

Artikel 3. Gemeenten en provincies die een uitkering kunnen aanvragen

De minister kan een specifieke uitkering verstrekken aan:

  • a. De gemeente:

    • 1°. Eemsdelta, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c, d, e, h, i en j;

    • 2°. Het Hogeland, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c, e, h, i en j;

    • 3°. Midden-Groningen, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c, d, e, h, i en j;

    • 4°. Groningen, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c, d, e, h, i, en j;

    • 5°. Oldambt, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, b, c, e, h, i, en j; en

    • 6°. Westerkwartier voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j; en

  • b. de provincie Groningen, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, f, g en j.

Artikel 4. Uitkeringsplafond per activiteit

  • 1. Voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, wordt in totaal voor alle gemeenten en de provincie samen een bedrag van € 1.333.900.000, inclusief BTW, beschikbaar gesteld.

  • 2. Het besteedbare bedrag, genoemd in het eerste lid, wordt als volgt verdeeld over de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, inclusief BTW:

    • a. € 132,7 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a;

    • b. € 200 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel b;

    • c. € 229,5 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel c;

    • d. € 143,8 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel d;

    • e. € 93,7 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel e;

    • f. € 27,2 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel f;

    • g. € 73 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel g;

    • h. € 43 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel h;

    • i. € 59,8 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel i; en

    • j. € 331,2 miljoen voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j.

  • 3. De minister kan besluiten een gedeelte van het besteedbare bedrag voor de activiteiten genoemd in het tweede lid, onderdeel a, toe te kennen aan het besteedbare bedrag voor de activiteiten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel h, indien het bedrag voor de activiteiten, genoemd in het tweede lid, onderdeel h, niet volledig toereikend blijkt voor de uitvoering van de activiteiten waarvoor het is verstrekt. Gemeenten en provincie informeren de minister schriftelijk over de noodzaak hiervan.

  • 4. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor btw die verschuldigd is over kosten voor de uitvoering van activiteiten, bedoeld in artikel 2, eerste lid, voor zover het bedrag van de btw in aanmerking komt voor compensatie op grond van de Wet op het btw-compensatiefonds of voor zover de kosten in aanmerking komen voor aftrek op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968.

Artikel 5. Aanvraag, verdeling en bevoorschotting van de specifieke uitkeringen, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a tot en met i

  • 1. Een gemeente of provincie doet uiterlijk op 1 oktober 2024 eenmalig een aanvraag voor het verstrekken van een specifieke uitkering voor de gehele uitkeringsperiode, voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a tot en met i.

  • 2. De gemeenten en provincie bepalen onderling de van toepassing zijnde verdeelsleutel voor de te verstrekken specifieke uitkering per gemeente en provincie, per activiteit genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a tot en met i. Indien de minister een besluit neemt over herverdeling van gelden, als bedoeld in artikel 4, derde lid, dan bepalen de gemeenten en provincie opnieuw de hoogte en verdeling van de te verstrekken specifieke uitkering voor de onderdelen a en h.

  • 3. De minister kan voorschotten verlenen tot 100% van de te verstrekken specifieke uitkering aan de gemeente of provincie.

  • 4. De bevoorschotting geschiedt in jaarlijkse termijnen gedurende de uitkeringsperiode, waarbij het bedrag van het jaarlijkse voorschot wordt bepaald overeenkomstig het in de aanvraag door de gemeente of provincie aangegeven kasritme.

  • 5. De betaling van het jaarlijkse voorschot vindt plaats uiterlijk in maart van het desbetreffende kalenderjaar.

  • 6. In afwijking van het vijfde lid vindt de betaling van het voorschot voor 2024 uiterlijk plaats in december 2024.

Artikel 6. Aanvraag, verdeling en bevoorschotting van de specifieke uitkering, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j

  • 1. Een gemeente of provincie doet in de kalenderjaren 2024 tot en met 2028, hoogstens twee maal per kalenderjaar, uiterlijk op 1 maart respectievelijk 1 oktober, een aanvraag voor het verstrekken van een specifieke uitkering voor de activiteiten genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j.

  • 2. De minister kan voorschotten verlenen tot 100% van de te verstrekken specifieke uitkering aan de gemeente of provincie.

  • 3. De betaling van de voorschotten vindt plaats uiterlijk op 1 oktober respectievelijk 31 december van het desbetreffende kalenderjaar.

Artikel 7. Aanvraag

Een aanvraag voor een specifieke uitkering bevat in ieder geval:

  • a. de naam en bankgegevens van de gemeente of provincie;

  • b. de contactgegevens van de contactpersoon bij de gemeente of provincie;

  • c. een omschrijving van de activiteiten waarvoor zij wordt aangevraagd;

  • d. een gemotiveerde specificatie van de hoogte van het bedrag dat de gemeente of provincie wenst te ontvangen in de vorm van een specifieke uitkering;

  • e. de datum van de aanvraag;

  • f. indien het een aanvraag voor de specifieke uitkering voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel a tot en met i betreft, tevens:

    • i. de gewenste bevoorschotting op basis van het kasritme, zijnde de gewenste verdeling van de bevoorschotting verdeeld over zeven jaar; en

    • ii. informatie over de verdeelsleutel bedoeld in artikel 5, tweede lid;

  • g. indien het een aanvraag voor de specifieke uitkering voor de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, onderdeel j betreft, tevens:

    • i. een omschrijving van de projecten die met de specifieke uitkering gefinancierd zullen worden, onder voorwaarde dat de desbetreffende projecten zijn goedgekeurd door het Algemeen of Dagelijks Bestuur van Nationaal Programma Groningen; en

    • ii. de gewenste bevoorschotting.

Artikel 8. Verplichtingen

  • 1. De gemeente of provincie besteedt de specifieke uitkering uitsluitend aan de uitvoering van de activiteiten waarvoor deze is verstrekt.

  • 2. De gemeente of provincie mag de specifieke uitkering niet door verstrekken aan medeoverheden.

Artikel 9. Afwijzingsgronden

De minister besluit afwijzend op een aanvraag indien:

  • a. er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de gemeente of provincie niet zal voldoen aan deze regeling; of

  • b. het aangevraagde bedrag hoger is dan het bedrag waar de desbetreffende gemeente of provincie op basis van de in artikel 5, eerste lid, genoemde verdeelsleutel aanspraak op kan maken.

Artikel 10. Informatievoorziening na verlening

  • 1. De gemeente of provincie informeert de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor de specifieke uitkering is verleend.

  • 2. De gemeente of provincie verleent op verzoek van de minister medewerking en verstrekt informatie ten behoeve van de evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling.

  • 3. De gemeente of provincie doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat niet, niet tijdig, of niet geheel zal worden voldaan aan de in het eerste en tweede lid genoemde verplichtingen.

Artikel 11. Verantwoording

De gemeente of provincie legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 12. Vaststelling en terugvordering

  • 1. De minister stelt de specifieke uitkering ambtshalve overeenkomstig de verlening vast uiterlijk op 31 december van het jaar waarin de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, over de uitvoeringsperiode van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft ontvangen, tenzij:

    • a. Aan het doel waarvoor de specifieke uitkering is verleend, niet of niet volledig is voldaan; of

    • b. Niet is voldaan aan de aan de specifieke uitkering verbonden verplichtingen.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering in de uitvoeringsperiode niet volledig is besteed aan uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

Artikel 13. Overgangsrecht

De Meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor intrekking van deze regeling zijn verleend.

Artikel 14. Horizonbepaling

Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2031, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op specifieke uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 15. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 16. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen 2024–2030.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 28 juni 2024

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Inleiding

In deze regeling worden regels gesteld over specifieke uitkeringen voor tien verschillende doeleinden. De activiteiten die de betreffende gemeenten in de provincie Groningen of de provincie Groningen zelf met behulp van de specifieke uitkering ontplooien houden verband met de uitvoering van de versterking, of zijn gericht op de verbetering van de sociale cohesie, de toekomstbestendigheid of leefbaarheid en ruimtelijke kwaliteit van de provincie Groningen.

Deze regeling komt de bestuurlijke afspraken na die hierover zijn gemaakt op 6 november 2020 (Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 830), evenals de maatregelen die de regio uitvoert, volgend uit de kabinetsreactie Nij Begun die het kabinet op 25 april 2023 presenteerde in reactie op de bevindingen van de parlementaire enquêtecommissie Aardgaswinning Groningen (Kamerstukken II 2022/23, 35 561, nr. 17). In deze regeling wordt de ‘Meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen’ (Stcrt. 2021-47217) geïncorporeerd, en uitgebreid tot een nieuwe omvattende regeling.

In de artikelen 15a en 15b van de Tijdelijke wet Groningen zijn grondslagen opgenomen voor de verstrekking van een specifieke uitkering als bedoeld in deze regeling.

2. Inhoud

2.1 Algemeen over de inhoud

Deze regeling betreft een meerjarige regeling die het raamwerk biedt voor de specifieke uitkeringen. De regeling voorziet in dekking van financiële middelen voor de aanvragers over de periode 2024 tot en met 2030. Afhankelijk van de lokale behoefte op dat moment, kan de hoogte van de uitgekeerde voorschotten per jaar en per aanvrager variëren, tot de maximale hoogte benoemd in de regeling. Naast deze meerjarige regeling is in samenspraak tussen de aardbevingsgemeenten en het Ministerie van EZK een afsprakendocument opgesteld, waarin de praktische uitvoering beschreven staat, evenals de verdeelsleutel per onderdeel. Deze verdeelsleutel is door de regio zelf opgesteld. Dit document geldt als een dienend stuk bij de juridische regeling.

2.2 Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

Zoals in paragraaf 2.1 is opgemerkt, vallen de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering kan worden verstrekt uiteen in tien categorieën, die zijn opgenomen in artikel 2, eerste lid, onderdelen a tot en met j, van deze regeling. Deze activiteiten zijn hieronder per categorie toegelicht.

Met onderhavige regeling wordt het kader voor de specifieke uitkeringen voor de onderdelen a tot en met j voor de periode 2024 tot en met 2030 geregeld.

2.2.1 Verbetering van de sociale cohesie en het oplossen van knelpunten

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, zien op de activiteiten die zijn gericht op het stimuleren van sociale cohesie bij de uitvoering van de versterkingsopgave en het oplossen van knelpunten.

In de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 zijn ter bevordering van de sociale cohesie afspraken gemaakt om te voorkomen dat de versterkingsoperatie leidt tot sociale ontwrichting.1 Deze afspraken waren nodig omdat de sociale cohesie in verschillende dorpen, wijken en straten onder druk stond door de scheidslijnen die de toepassing van nieuwe inzichten (de NPR 2020: nieuwe versies van de gebruikte beoordelingsmethode) veroorzaakte.2

In deze bestuurlijke afspraken zijn daarom afspraken gemaakt over adressen waarbij door de versterking vraagstukken rondom sociale ontwrichting spelen. Zoals gezegd komt dit voor wanneer door de toepassing van nieuwe inzichten (met betrekking tot veiligheid in het aardbevingsgebied en de daarmee samenhangende vereiste versterking van gebouwen met de NPR 2020) moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan in een straat, wijk of dorp. Op basis van een beoordeling op grond van nieuwe inzichten kan namelijk blijken dat een gebouw veel lichtere of geen versterkingsmaatregelen nodig heeft dan bij een beoordeling op grond van oude inzichten. Het hierdoor ontstane verschil tussen gebouwen die versterkt zijn op grond van verschillende beoordelingsmethoden kan onwenselijk zijn. Met de gemaakte afspraken wordt beoogd meer keuzemogelijkheid te bieden voor bewoners en onterechte ongelijkheid te voorkomen. In die gevallen waar moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan, wordt namelijk een tegemoetkoming of maatwerk mogelijk gemaakt.

Aan de hierboven beschreven categorie gebouwen wordt in de bestuurlijke afspraken gerefereerd met de term ‘Blok B’. Voor blok B is een totaalbedrag van € 300 miljoen incl. btw beschikbaar. Dit blok bestond in eerste instantie uit circa 4.000 adressen waarvoor de aardbevingsgemeenten3 clustervoorstellen hebben gedaan. De aardbevingsgemeenten hebben hiermee de adressen afgebakend en hebben voor de uitwerking van dit blok de verantwoordelijkheid genomen. De (subsidie-)regelingen voor blok B zijn door de gemeenten zelf vastgesteld.

Door middel van de op grond van de specifieke uitkering verstrekte middelen kunnen de gemeenten in het kader van de sociale cohesie verschillende doeleinden financieren. Ten eerste zal een deel van de middelen gebruikt worden om het grootste deel van de gebouweigenaren van gebouwen waarvoor door de aardbevingsgemeenten clustervoorstellen zijn gedaan aanspraak te laten maken op een tegemoetkoming van € 13.000 en een subsidie van € 17.000 voor verduurzaming, onderhoud en/of woningverbetering. De tegemoetkoming van € 13.000 is vergelijkbaar met de vergoeding die via de bestuurlijke afspraken beschikbaar is gesteld voor adressen die al een versterkingsadvies hebben en kiezen voor herbeoordeling; de groep waaraan wordt gerefereerd met de term ‘Blok A’ in de bestuurlijke afspraken. Daarnaast kan de specifieke uitkering door de aardbevingsgemeenten gebruikt worden voor maatwerk voor adressen in blok B. Dit maatwerk bestaat uit het inzetten van aanvullende (versterkings-) maatregelen. Extra inzet kan nodig zijn voor het oplossen van specifieke problematiek, om bewoners tegemoet te komen die zich onveilig voelen, en om pakketten aan te bieden die qua woningverbetering gelijkwaardig zijn aan de maatregelen die eerder voortvloeiden uit de NPR 2018.

In de loop van de tijd is gebleken dat ook bij adressen buiten de clustervoorstellen zich situaties voordoen waarbij moeilijk uitlegbare verschillen ontstaan die kunnen leiden tot sociale ontwrichting. Ook voor deze adressen – die geen deel uitmaken van de oorspronkelijke afbakening – kunnen middelen uit Blok B ingezet worden om maatwerk in te zetten. Dit maatwerk kan bestaan uit aanvullende maatregelen waarmee verschillen kunnen worden weggenomen.

Ook is voor een groep van circa 1.300 adressen binnen blok B afgesproken dat deze een alternatieve, specifieke aanpak krijgen om verschillen met nabijgelegen adressen tegen te gaan. Het gaat hierbij om de zogeheten resultaatafspraken, waarbij de specifieke aanpak inhoudt dat bij de versterking bij deze adressen eenzelfde resultaat wordt nagestreefd als bij nabijgelegen en vergelijkbare adressen. Dit gaat in sommige gevallen om een concrete afspraak over sloop-nieuwbouw. Voorbeelden van dergelijke resultaatafspraken zijn het Hart van Opwierde en Zandplatenbuurt-Zuid. Een deel van de middelen die via een specifieke uitkering voor deze adressen worden verstrekt, zijn bedoeld om een deel van de kosten te dekken die worden gemaakt om aan de gemaakte afspraken te voldoen.

In de loop van de tijd is gebleken dat op sommige locaties verschillen alleen opgelost kunnen worden door sloop-nieuwbouw te realiseren. Blok B-middelen kunnen ook door gemeenten ingezet worden voor adressen die geen deel uitmaken van de oorspronkelijke afbakening. Zodoende kan een deel van de kosten om sloop-nieuwbouw te realiseren worden gedekt. Over de bestedingen vindt nog nader overleg plaats met het Rijk om tot een passende aanpak voor het oplossen van verschillen te komen in relatie tot de middelen die eveneens voor verschillen in PEGA-maatregel 12 zijn opgenomen.

De blok B-middelen zullen daarnaast deels worden ingezet ter dekking van het programma Sociaal & Gezond. Vanuit de sociale agenda wordt een bedrag van € 27,5 miljoen overgeheveld naar deze tafel, ook wordt er een bedrag van € 28,3 miljoen uit de risicoreservering van blok-B middelen ingezet. Indien er middelen elders binnen de Artikel 5-begroting voor Groningen erkend vrijvallen, wordt besproken of het opportuun is om deze middelen in te zetten voor blok B.

2.2.2 Bevordering van leefbaarheid en wijkontwikkeling

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, zien op de activiteiten die zijn gericht op een kwalitatieve verbetering van de leefbaarheid van een straat, wijk of dorp dat te maken heeft (gehad) met een versterkingsopgave of problemen rond schadeafhandeling (PEGA-maatregel 14).

De aardbevingen en daaropvolgende versterkingsopgave hebben de afgelopen jaren een sterk verstorend effect gehad op de leefbaarheid in het versterkingsgebied. Daarom is vanuit kabinetsreactie Nij Begun een bedrag van € 200 miljoen incl. btw beschikbaar gesteld om straten, dorpen en wijken die te maken hebben met de meest ingrijpende gevolgen van de versterkingsopgave en de schadeafhandeling zowel fysiek als sociaal aantrekkelijker te maken voor huidige en toekomstige bewoners. Daarmee wordt vanuit/aansluitend op de versterking een impuls geboden op de leefbaarheid en wijkontwikkeling.

Leefbaarheid gaat over de kwaliteit van leven in zowel de fysieke als de sociale leefomgeving van mensen in een bepaald gebied (straat, buurt, wijk, dorp). Maatregelen om de leefbaarheid te vergroten ontstaan vanuit inwoners zelf of in zeer nauwe samenwerking met inwoners. Werken aan leefbaarheid is daarmee altijd integraal, gebiedsgericht en kan niet zonder een (doorlopend) participatief proces. Hierbij is een drietal onderdelen te onderscheiden, waarbij de middelen die aan de regio beschikbaar worden gesteld voor verschillende maatregelen kunnen worden ingezet.

De fysieke leef- en woonomgeving heeft betrekking op zowel de kwaliteit van de directe woonomgeving als de kwaliteit van de leefomgeving die aangetast is door de versterkingsopgave. Gemeenten krijgen de mogelijkheid om, aanvullend op de versterkingsoperatie door NCG, de woonomgeving en de leefomgeving te versterken. Dit beslaat de volgende maatregelen (maar is niet beperkt tot): voldoende en betaalbare woningen met aandacht voor de juiste doelgroep, de inrichting van de openbare ruimte met aandacht voor verkeersveiligheid, een gezonde leefomgeving, ontmoeten, voorzieningen voor kinderen of ouderen en de beschikbaarheid, nabijheid en instandhouding van maatschappelijke voorzieningen zoals dorpshuizen en sportverenigingen.

De sociale leefomgeving richt zich op het sociaal functioneren van het collectief of de gemeenschap die aangetast is door de versterkingsopgave. Dit kan op straat-, buurt-, wijk- of dorpsniveau. Voorbeelden zijn maatregelen die zich richten op (maar niet beperkt zijn tot): sociale cohesie, betrokkenheid en verbondenheid, organisatiekracht, noaberschap en steunberen, veiligheid en overlast.

Kwaliteit van leven richt zich op het individu en de persoonlijke situatie van mensen. Voorbeelden hiervan zijn de volgende maatregelen (maar zijn niet beperkt tot): leefstijl, fysieke en sociale gezondheid, zorg(faciliteiten), meedoen en ontmoeten, eenzaamheid, inkomen en werk, onderwijs, recreëren en vrije tijd en het veiligheidsgevoel.

Om uitvoering te geven aan deze maatregelen, hebben gemeenten hun eigen bestaande werkwijzen en structuren. Deze kunnen per gemeente verschillen, maar als gemeenschappelijk kenmerk hebben ze dat ze gebiedsgericht zijn, zowel over het fysieke als sociale domein gaan en participatief ingericht zijn. Daar waar mogelijk sluit dit aan bij de uitvoering van de versterkingsopgave door de NCG. De middelen vanuit deze maatregel kunnen tot en met 2030 binnen deze bestaande structuren via de gemeenten zorgen voor de ‘plus’ op de leefbaarheid en wijkontwikkeling in de dorpen en wijken in het aardbevingsgebied. De middelen kunnen worden ingezet voor het maken van plannen en het voeren van een participatief proces om deze plus te realiseren. Tevens kunnen kosten tijdens de looptijd van de regeling voor beheer en onderhoud (of exploitatiekosten) onderdeel zijn voor zover dit een positieve bijdrage heeft op de leefbaarheid.

2.2.3 Activiteiten in de openbare ruimte die noodzakelijk zijn in verband met de versterkingsopgave

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, zien op de activiteiten die zijn gericht op activiteiten in de openbare ruimte die noodzakelijk zijn in verband met de versterkingsopgave (PEGA-maatregel 15).

In de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 is vastgelegd dat er in totaal € 300 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor het gebiedsfonds. Hierbinnen vallen o.a. ruimtelijke inpassingen in de openbare ruimte in verband met de versterkingsopgave. Voor het gebiedsfonds is € 250 miljoen beschikbaar gesteld vanuit het Rijk en € 50 miljoen vanuit het gereserveerde lokale deel Nationaal Programma Groningen, als bijdrage in de ontwikkeling van het gebied. Daarnaast is vanuit kabinetsreactie Nij Begun een aanvullend bedrag van € 120 miljoen beschikbaar gesteld, omdat de afspraken uit 2020 de kosten die gemeenten verwachten niet meer dekken door prijsstijgingen. Dit maakt een totaalbedrag van € 420 miljoen incl. btw voor inpassingskosten tot en met 2030 beschikbaar.

De middelen kunnen voor verschillende doeleinden worden ingezet. De meeste middelen worden ingezet voor de ruimtelijke inpassingen in de openbare ruimte. Zo kunnen middelen worden ingezet voor de inpassingskosten4 die de gemeenten maken bij sloop-nieuwbouw van huizen en bij de versterking. Hier wordt in ieder geval onder verstaan de aansluiting van riool, wegen en de inrichting van de openbare ruimte. Daarnaast kunnen de middelen worden ingezet voor het aanbrengen van noodzakelijke verbeteringen in de openbare ruimte die samenhangen met de versterking. Tevens dienen de middelen te worden uitgegeven aan inpassingskosten die optreden bij de uitvoering van projecten waarvoor een vast bedrag is afgesproken en waarbij de gemeente beslist over de uitvoering. Hierbij kan gedacht worden aan de uitvoering van het Scholenprogramma, Zorgprogramma en Erfgoedprogramma.

In het VOG is de verdeelsleutel met betrekking tot de allocatie van de middelen voor inpassingskosten vastgesteld. Daarbij is € 267 miljoen beschikbaar gesteld voor Inpassingskosten (incl. € 50 miljoen vanuit het NPG), € 21 miljoen voor het dekken van het tekort in de uitvoering van batch 1.588, € 10 miljoen voor Vastgelopen Dossiers, € 1,25 miljoen voor het Waterbedrijf en ruim zeven ton voor overige kosten.

2.2.4 Batch 1.588

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, zien op de activiteiten die zijn gericht op de uitvoering van Batch 1.588 en op activiteiten die daaraan ondersteunend zijn (PEGA-maatregel 17).

Batch 1.588 bestaat uit een groep woningen in het aardbevingsgebied in de gemeenten Eemsdelta, Midden-Groningen en Groningen. Deze woningen waren al in een ver gevorderd stadium met versterking op het moment dat het kabinet heeft besloten om de gaswinning te beëindigen. Op basis van het verwachte dreigingsniveau bij voortdurende hoge gaswinning zouden deze gebouwen gesloopt en herbouwd moeten worden. In de zomer van 2018 heeft de Minister van EZK in samenspraak met de gemeenten besloten dat de versterking van deze gebouwen, ondanks het dalende dreigingsniveau, worden voortgezet op basis van de voorbereide versterkingsadviezen. De reden hiervoor was dat het onzeker was hoe het dalende dreigingsniveau voor deze gebouwen zou doorwerken. Een herbeoordeling van deze gebouwen is onwenselijk, gelet op de fase waarin de gebouwen verkeerden. In het Convenant batch 1.588 van 11 maart 2019 dat is gesloten tussen de minister, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de gemeenten Delfzijl, Appingedam, Midden-Groningen en Groningen (Stcrt. 2019, 18984) zijn afspraken gemaakt over de uitvoering en de versterking van deze gebouwen, waarbij een budget ter hoogte van € 420 miljoen incl. btw beschikbaar is gesteld in 2019.5

De gemeenten stellen het budget op basis van de bij het convenant opgenomen prijslijst ter beschikking aan de eigenaren van de gebouwen. Ongeveer een derde van de woningen is eigendom van particulieren. De rest is eigendom van woningbouwcorporaties. De verlening van de middelen van de gemeenten aan de eigenaren van de gebouwen wordt in gemeentelijke subsidieverordeningen geregeld. Deze subsidieverordeningen voor batch 1.588 worden uitgevoerd door het SNN.6

In de annex op het convenant batch 1.588 zijn in 2021 met de drie gemeenten aanvullende afspraken gemaakt over de versterking van de batch. Deze afspraken gaan over aanvullende en vervangende dekking ter hoogte van € 85 miljoen. Deze middelen waren benodigd voor meerkosten die onder andere zijn veroorzaakt door sterk stijgende bouwkosten. Daarnaast is een dekkingsprobleem uit het convenant, te weten de bijdrage van € 37 miljoen uit de verhuurdersheffing door de wooncorporaties, opgelost door het Ministerie van BZK met een bijdrage van € 37 miljoen.

Naast dekking uit de resterende risicoreservering uit het convenant batch 1.588 van € 5 miljoen wordt € 21 miljoen gedekt uit het gebiedsfonds. Dit laatste vloeit voort uit de afspraak die daarover in de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 is gemaakt. Daarnaast draagt de NCG € 22 miljoen bij voor tijdelijke huisvesting uit de knelpuntenpot.

Ondanks bovenstaande budgetaanpassing zijn door verder gestegen bouwkosten bij de versterking eerder geraamde budgetten niet altijd meer voldoende om alle maatregelen uit te voeren. Bewoners mogen hier niet de dupe van zijn. Voor de afronding van de versterking van de woningen in batch 1.588 is vanuit de kabinetsreactie Nij Begun een aanvullend bedrag van € 33,5 miljoen incl. btw beschikbaar gesteld tot eind 2028 om de gestegen bouwkosten te compenseren. Deze middelen zullen in de regeling worden opgenomen zodra nodig.

2.2.5 Aardbevingsgerelateerde inzet

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, zien op de personele inzet en organisatiekosten gerelateerd aan de uitvoering van de versterkingsopgave, de schadeafhandeling en het bieden van perspectief (PEGA-maatregel 18).

Het Rijk werkt intensief samen met de aardbevingsgemeenten en de provincie Groningen (hierna: de regio) in het kader van het aardbevingsdossier. De personele inzet die dit vraagt van decentrale overheden om invulling te geven aan de werkzaamheden die volgen vanuit hun verantwoordelijkheden ten aanzien van het aardbevingsdossier, brengen kosten met zich mee. De regio verwacht de komende jaren meer inzet nodig te hebben om uitvoering te geven aan de versterkingsopgave. Het budget van deze specifieke uitkeringen wordt beschikbaar gesteld voor de regionale samenwerking- en organisatiekosten rondom de inzet in het dossier als gevolg van de gaswinning, waarbij het zwaartepunt op de versterkingsopgave ligt. Er kan op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel d, een specifieke uitkering worden verstrekt aan de gemeenten Eemsdelta, Groningen, het Hogeland, Midden-Groningen en Oldambt en de provincie Groningen ten behoeve van activiteiten die zijn gericht op de inzet van de decentrale overheden ten aanzien van de uitvoering van het aardbevings-dossier en op activiteiten die daaraan ondersteunend zijn tot en met 2028.

In 2016 is afgesproken dat de regio gecompenseerd zou worden voor de extra werkzaamheden als gevolg van de gaswinning. In de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 is vastgelegd dat er middelen beschikbaar worden gesteld aan de aardbevingsgemeenten en provincie Groningen ten behoeve van de extra organisatiekosten die direct te maken hebben met de versterkingsopgave.

De verdeling van de middelen is vastgesteld in het Bestuurlijk Overleg Groningen (BOG). De onderlinge verdelingssystematiek is door vertegenwoordigers van de aardbevingsgemeenten en provincie vormgegeven op basis van een vast deel, dat minimale extra inzet vraagt en een variabel deel, welke gebaseerd is op het aantal woningen die naar rato over de gemeenten en provincie worden verdeeld. Daarnaast is vanuit de kabinetsreactie Nij Begun een aanvullend bedrag van € 92 miljoen beschikbaar gesteld tot eind 2028, omwille van gewijzigde inzichten over het verloop van de operatie en gewijzigde inzichten in de personele kosten op basis van opgedane ervaring. Dit maakt een totaalbedrag van € 168 miljoen incl. btw voor aardbevingsgerelateerde inzet door decentrale overheden.

Er zijn naast de aardbevingsgemeenten en de provincie diverse maatschappelijke organisaties die zich eveneens inzetten in het kader van de versterkingsoperatie en de negatieve gevolgen van bodemdaling door de gaswinning. Naast de middelen die aan de aardbevingsgemeenten of de provincie beschikbaar worden gesteld, komt het voor dat maatschappelijke organisaties gefinancierd worden met additionele middelen vanuit het Rijk. Deze financiering vindt niet plaats via deze regeling, maar het Rijk keert hiertoe middelen uit via separate incidentele subsidie. De middelen gaan rechtstreeks vanuit het Rijk naar de maatschappelijke organisaties.

2.2.6 Voortzetting en uitvoering van het mkb-programma

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, zien op de activiteiten die zijn gericht op de voorzetting en uitvoering van het mkb-programma (PEGA-maatregel 25).

Het mkb-programma geeft invulling aan de afspraken over de ondersteuning van ondernemers in het aardbevingsgebied, zoals deze zijn neergelegd in de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 en de Toekomstagenda Groningen.7 Het mkb-programma ondersteunt het mkb in de provincie Groningen in het aardbevingsgebied. Dit doen zij door middel van personele inzet, financiële ondersteuning en het aanbieden van experts die het mkb kunnen ontzorgen én helpen bij het bieden van een toekomstperspectief voor de ondernemer. Vanuit de bestuurlijke afspraken uit 2020 is er € 11 miljoen beschikbaar gesteld. Vanuit de kabinetsreactie Nij Begun zijn er aanvullende middelen beschikbaar gesteld ter hoogte van 25 miljoen euro tot en met 2028. Dit maakt een totaalbedrag van € 36 miljoen incl. btw voor de voortzetting en uitvoering van het mkb-programma.

Deze middelen zijn nodig om ondernemers in het aardbevingsgebied te kunnen ondersteunen door middel van deskundige begeleiding door GroBusiness, experts of inzet van een mkb-consulent. Zoals benoemd dragen de middelen daarnaast bij aan het aanbieden van expertise én het openstellen van andere regelingen gericht op financiële ondersteuning en toekomstperspectief van het mkb in het aardbevingsgebied. De middelen kunnen tevens worden aangewend voor de uitvoering van het mkb-programma zelf door de provincie Groningen.

2.2.7 Voortzetting en uitvoering van het Erfgoedprogramma

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, zien op de activiteiten die zijn gericht op de voorzetting en uitvoering van het Erfgoedprogramma (PEGA-maatregel 26).

De Groningse gebiedsidentiteit wordt voor een groot deel bepaald door het cultureel erfgoed en de ruimtelijke samenhang. Daarom werken de NCG, de provincie Groningen, het Ministerie van OCW en EZK, de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, het Steunpunt Cultureel Erfgoed en de aardbevingsgemeenten samen met en voor de mensen die er wonen, werken en verblijven aan toekomstbestendig Gronings erfgoed. Daartoe is medio 2017 door bovengenoemde partijen het Erfgoedprogramma opgesteld voor de periode 2017–2021. Het document8 beschrijft de gezamenlijke visie op het unieke Groningse erfgoed en het behoud ervan rondom de aanpak van erfgoed in het kader van schadeherstel en de versterkingsopgave in het aardbevingsgebied.

Naar aanleiding van een voortgangsrapportage van het Erfgoedprogramma9 is voor de periode 2020–2023 een actualisatie en verbreding van het Erfgoedprogramma uitgewerkt10. Vanuit een gezamenlijke visie wordt gewerkt aan twee hoofddoelen: het behouden en doorontwikkelen van het Gronings erfgoed, landschappelijke en ruimtelijke kwaliteit en daarmee de gebiedsidentiteit, evenals een optimale balans tussen veiligheid, schadeherstel en behoud van Gronings erfgoed in zijn ruimtelijke context. Samen met de partners van het Erfgoedprogramma, betrokken partijen en bewoners is de invulling van de beleidsagenda van het Erfgoedprogramma gekoppeld aan de doelen en wensen van kansrijk erfgoed. Op deze manier zijn de thema’s met een breed draagvlak bepaald. Het verbrede en geactualiseerde Erfgoedprogramma is deels gefinancierd door het NPG. Andere financiers zijn de provincie Groningen, het Ministerie van OCW, het Ministerie van BZK, de NCG en de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Vanaf 2024 wordt het Erfgoedprogramma volledig gefinancierd door het Ministerie van EZK. Ook dragen de provincie Groningen en het Ministerie van OCW bij aan onder meer het Erfgoedloket Groningen en de subsidieregelingen voor regulier en groot onderhoud en restauratie van rijksmonumenten en van regulier onderhoud van gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden.

In de kabinetsreactie Nij Begun is vervolgens in 2023 de toezegging gedaan om het Erfgoedprogramma te verlengen tot en met 2028 en hiervoor € 73 miljoen incl. btw beschikbaar te stellen. Hiermee wordt continuïteit van de versterking en het schadeherstel van erfgoed – gecombineerd met de instandhouding, versterking en doorontwikkeling van de Groningse cultuurhistorische waarden – gegarandeerd, evenals de voortzetting van een aantal subsidieregelingen en instrumenten die deze doelen ondersteunen. Onderhoud is de eerste stap in het behoud van erfgoed. De instrumenten dragen bij aan regulier onderhoud, inspectie en restauratie van Groningse rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten, karakteristieke panden en agrarisch erfgoed in het aardbevingsgebied. De provincie is verantwoordelijk voor de uitvoering van de subsidieregelingen. Voor de uitvoering van het Erfgoedprogramma werken de betrokken organisaties hierbij samen in een samenwerkingsstructuur. Hiermee is rekening gehouden in het budget van € 73 miljoen.

Bovengenoemde subsidieregelingen zullen worden uitgerold naar de gehele provincie Groningen, waartoe budget is opgenomen om eigenaren van Erfgoed in de gehele provincie te ondersteunen. Daarnaast zien de middelen toe op dienstverlening van het steun- en informatiepunt voor vragen en deskundige begeleiding van eigenaren in relatie tot aardbevingsproblematiek: het Erfgoedloket. Voor deze onderdelen van de specifieke uitkering doet ook de provincie Groningen een extra bijdrage. Tevens faciliteren de middelen uit de specifieke uitkering voor het Erfgoedprogramma de inspecties van de Monumentenwacht Groningen, doorlopend onderzoek en monitoring van cultuurhistorische waarden, archeologie, de restauratiesector, borging van erfgoed en verduurzamings- en versterkingstechnieken voor erfgoed.

2.2.8 Activiteiten die gericht zijn op het wegnemen van knelpunten in de uitvoering van het aardbevingsdossier

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel h, zien toe op de activiteiten die zijn gericht op het wegnemen van psychosociale en sociaaleconomische knelpunten door gemeenten in de uitvoering van de versterkingsopgave en de schadeafhandeling.

Er komen situaties voor waarin bewoners problemen hebben door de gaswinnings-problematiek die binnen de bestaande structuren en regelingen niet goed kunnen worden opgelost. Voor deze knelpunten moeten op lokaal niveau snelle en adequate oplossingen gevonden kunnen worden. Als een dergelijk knelpunt zich voordoet, wordt in het lokale overleg tussen gemeenten en IMG en/of NCG gekeken of het probleem/knelpunt kan worden opgelost binnen de kaders van de knelpuntenpot van IMG, NCG of gemeente. Bij inzet van een knelpuntenpot spelen de gebruikelijke taken en verantwoordelijkheden van betrokken partijen een rol. Hierbij bestaat de mogelijkheid voor betrokken partijen om de kosten voor een oplossing te delen.

Bij knelpunten van beperkte omvang kan op ambtelijk niveau gebruik worden gemaakt van de binnen de verschillende organisaties verleende mandaten om een afspraak te maken over de oplossing en de dekking van de kosten. In het lokale overleg tussen gemeente en IMG en/of NCG wordt afgesproken welke bovengrens hiervoor bij de gemeentelijke knelpuntenpot wordt gehanteerd. Boven deze grens wordt de casus besproken in de lokale stuurgroep of een daarmee vergelijkbaar gremium. Over een mogelijk oplossing en bijbehorende kostendekking wordt in de lokale stuurgroep besloten.

Het Ministerie van EZK stelt tot eind 2028 € 43 miljoen incl. btw beschikbaar aan de aardbevingsgemeenten voor de gemeentelijke knelpuntenpot. De aardbevingsgemeenten zetten vanuit blok B eveneens budget ter hoogte van maximaal € 43 miljoen incl. btw uit de bestaande risicoreservering van blok B in om knelpunten op te lossen, zoals beschreven in artikel 2, eerste lid, onderdeel a.

2.2.9 Sociaal-emotionele ondersteuning

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, voor activiteiten die gericht zijn op het bieden van sociale en emotionele ondersteuning aan inwoners (PEGA-maatregel 23 en 34).

De gevolgen van de gaswinning kunnen namelijk leiden tot stress en een verslechterde mentale gezondheid. De impact van de aardbevingen, de versterking en de lange processen op de mentale gezondheid zijn onderzocht en beschreven in verschillende rapporten. Begin 2019 bracht GGD Groningen het rapport ‘Aanpak Gezondheidsgevolgen aardbevingen’11 uit. Het rapport beschrijft hoe gemeenten in het aardbevingsgebied hun inwoners kunnen ondersteunen in het verminderen of voorkomen van negatieve gezondheidsgevolgen door aardbevingen. De noodzaak om hiermee aan de slag te gaan is groot. Ook het eindrapport van Gronings Perspectief bevestigde deze noodzaak.12

In de bestuurlijke afspraken van 6 november 2020 zijn daarom toezeggingen gedaan om de inzet voor sociale en emotionele ondersteuning vanuit het Rijk voor de inwoners van Groningen te continueren. Bestuurlijk is besloten om € 10 miljoen incl. btw tot en met 2025 te reserveren om effectief middelen in te zetten voor de sociale en emotionele ondersteuning in relatie tot de gevolgen van de aardbevings-problematiek. Voorbeelden van dergelijke ondersteuning zijn aardbevingscoaches, opbouwwerkers en extra investeringen in maatschappelijke ondersteuning, als ook geestelijke verzorging. Deze lijst is niet uitputtend, maar geeft een indicatie waarvoor de middelen ingezet kunnen worden door de gemeenten. Belangrijk is wel dat de middelen worden ingezet ten behoeve van de (mentale) gezondheid en welzijn van de inwoners in Groningen. Gemeenten zijn zelf verantwoordelijk om te bepalen voor welk soort sociale en emotionele ondersteuning de middelen worden ingezet; wel moet dit aantoonbaar te verantwoorden zijn. Ten behoeve van het programma Sociaal & Gezond is in kabinetsreactie Nij Begun een aanvullend bedrag van € 55,8 miljoen incl. btw beschikbaar gesteld. Hiervan is € 27,5 miljoen afkomstig uit de Sociale Agenda, € 28,3 miljoen vindt zijn herkomst in de middelen voor schadeherstel en versterken.

2.2.10 De uitvoering van projecten die zijn goedgekeurd in bestuursvergaderingen van Nationaal Programma Groningen

De specifieke uitkeringen die zijn geregeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel j, zien op de uitvoering van projecten die zijn goedgekeurd in bestuursvergaderingen door het dagelijks en algemeen bestuur van Nationaal Programma Groningen (hierna: NPG).

Op 5 oktober 2018 zijn het kabinet en de regionale bestuurders het startdocument NPG13 overeengekomen. Deze middelen voor het NPG worden uitgegeven aan verschillende doeleinden. Denk hierbij aan het oplossen van maatschappelijke vraagstukken inzake demografische veranderingen, energietransitie en economische uitdagingen rond digitalisering en vergroening. Het NPG beoogt dat de regio Groningen een toekomstbestendig en leefbaar gebied blijft, met behoud van eigen identiteit, waar het goed wonen, werken en recreëren is.

Op 11 maart 2019 zijn in de bestuursovereenkomst van het NPG14 en het document ‘Een programma dat groeit’15 de samenwerkingsafspraken voor het vervolg van het NPG vastgelegd en zijn ambities en doelen verscherpt. In dat document zijn ook afspraken gemaakt over de manier waarop het NPG georganiseerd wordt, welke positie gemeenteraden en provinciale staten krijgen en onder welke voorwaarden middelen beschikbaar komen voor het NPG. Ten slotte is het ‘programmakader Nationaal Programma Groningen’16 vastgesteld door het NPG-bestuur op 19 september 2019, en in de periode 14 oktober 2019 tot en met 27 november 2019 door Provinciale Staten van de provincie Groningen en de (toen nog) zeven verschillende gemeenteraden van de deelnemende gemeenten. In dit programmakader zijn de verschillende ambities van NPG gedefinieerd en zijn zes randvoorwaarden vastgesteld waar elk project aan moet voldoen.

Met het NPG investeren het Rijk en de NAM € 1,15 miljard in Groningen. De NAM betaalt € 500 miljoen aan het Rijk, vanuit het Rijk wordt in aanvulling op dit bedrag € 650 miljoen verstrekt die gedurende de looptijd van het NPG in meerdere tranches wordt overgemaakt aan de betrokken gemeenten en provincie Groningen. Het NPG kent een looptijd van tien jaar. De onderliggende bestuursovereenkomst van het NPG eindigt op 11 maart 2029. Die termijn kan eventueel verlengd worden als er door de betrokken partijen gebruik wordt gemaakt van de verlengingsmogelijkheid in de bestuursovereenkomst.

Met kabinetsreactie Nij Begun is voor de uitvoering een extra eenmalig geldbedrag van € 250 miljoen aan het NPG toegevoegd. Daarnaast komt vanaf 2026 een jaarlijkse geldstroom van € 100 miljoen beschikbaar waarvan een substantieel deel via Nationaal Programma Groningen loopt, omdat het NPG een cruciale rol vervult bij het realiseren van grote economische structuur-versterkingsprojecten. De nieuwe focus van het NPG zal vragen om aanpassing van de (financiële) governance en rechtsvorm voor besteding van deze middelen. De huidige afspraken vervolgens hierop worden aangepast.

In het document ‘Financiële opbouw Nationaal Programma Groningen’17 is weergegeven via welke verdeelsleutel de financiële middelen zijn verdeeld over gemeenten en de provincie. De uiteindelijke toekenning van de middelen is vervolgens nog afhankelijk van de projecten die aangevraagd worden. Deze projecten worden getoetst door een onafhankelijke beoordelingscommissie aan de hand van de beoogde bijdrage aan de ambities van NPG en de vraag of ze voldoen aan de zes gestelde randvoorwaarden zoals deze zijn vastgesteld in het programmakader NPG. Uiteindelijk wordt er in de bestuursvergaderingen door het dagelijks en algemeen bestuur van het NPG besloten of de projecten uitgevoerd mogen worden. Bedragen die de deelnemende partijen ontvangen zijn daarbij afhankelijk van de toegekende projecten, de programma’s en hun kasritmes. Sinds de start van het NPG in 2019 tot eind 2023 zijn er met acht tranches reeds middelen ter beschikking gesteld voor projecten uit het NPG.18 Vanuit de toegezegde € 1,15 miljard incl. btw maakt het NPG nog aanspraak op een bedrag van € 575 miljoen. Hiervan staat € 331,2 miljoen op de begroting. De resterende € 243,8 miljoen wordt aan de regeling toegevoegd zodra nodig.

3. Verantwoording en terugvordering

De besteding van de specifieke uitkering wordt uiterlijk op 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar verantwoord, zoals geregeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Dit gebeurt via de single information, single audit (SiSa)-methodiek in de jaarrekening, conform de vereisten in de Financiële-verhoudingswet.

Bij het niet tijdig indienen van verantwoordingsinformatie, kan het maatregelenbeleid van het Ministerie van BZK in werking treden. Er kan opschorting volgen van uitbetaling van de algemene uitkering totdat de verantwoordingsinformatie is ontvangen, tot een maximum van 26 weken.

Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de uitkering niet volledig is besteed aan de activiteiten waarvoor deze is verstrekt, dan kan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: de minister) dat deel van de toegekende specifieke uitkering terugvorderen. De minister kan terugvorderen:

  • a) voor zover er geen (volledige) of onjuiste verantwoordingsinformatie is verstrekt;

  • b) indien de verantwoordingsinformatie te laat is ontvangen;

  • c) voor zover de daadwerkelijke kosten lager zijn dan de uitkering;

  • d) voor zover de uitkering niet rechtmatig is besteed;

  • e) voor zover de rechtmatigheid van de besteding volgens de controlerende accountant onzeker is.

Indien de verantwoordingsinformatie te laat, niet of niet volledig wordt verstrekt, stelt de minister de uitkering op een lager bedrag vast als volledige terugvordering tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.

Bij het ontvangen van een specifieke uitkering leggen zowel gemeenten als de provincie verantwoording af aan de minister. Conform artikel 8 mag er nadrukkelijk geen sprake zijn van doorverstrekking van middelen aan andere overheden.

4. BTW

De activiteiten waarvoor de uitkering wordt verstrekt kunnen activiteiten zijn waarover de provincie of de gemeenten btw verschuldigd zijn. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor de over de activiteiten verschuldigde btw. De btw-component wordt gestort in het btw-compensatiefonds (BCF) van het Ministerie van Financiën. Provincies en gemeenten kunnen op grond van de relevante wet- en regelgeving een beroep doen op compensatie van de btw via het BCF. Hierdoor speelt de btw geen rol meer tussen het in- of uitbesteden van activiteiten. Het bedrag dat dient te worden gestort in het btw-compensatiefonds kan pas bij de vaststelling van de tranches berekend worden.

Voor de specifieke uitkeringen voor de uitvoering van projecten en werkzaamheden ten behoeve van Nationaal Programma Groningen (artikel 2, eerste lid, onderdeel j) geldt een andere systematiek. Het Algemeen Bestuur van Nationaal Programma Groningen dient twee keer per jaar goedgekeurde projecten in bij het betrokken ministerie. De aard van het goedgekeurde project is bepalend voor het geldende btw-percentage. Op het moment van vaststelling van deze specifieke uitkering wordt derhalve al naar gelang het passende btw-percentage (inzichtelijk gemaakt door de regio met een btw-begroting) een bedrag gestort in het btw-compensatiefonds.

Daarnaast is denkbaar dat de provincie of een gemeente met de uitkering activiteiten verricht waarbij de kosten aftrekbaar zijn op grond van de Wet op de omzetbelasting 1968. De specifieke uitkering wordt niet verstrekt voor deze kosten. Het geldende uitgangspunt is: kosten die op een andere wijze gecompenseerd kunnen worden, worden niet uit de specifieke uitkering betaald.

5. Staatssteun

Omdat de specifieke uitkering onder meer besteed kan worden aan door derden verleende diensten, is het van belang dat de gemeenten en de provincie Groningen bij de besteding alert zijn op de – Europese – regels inzake staatssteun. De gemeenten en de provincie hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid om te waarborgen dat geen verboden staatssteun wordt verstrekt. Tevens wordt opgemerkt dat bij aanbestedingen ten behoeve van de projecten de regels uit de Aanbestedingswet 2012 van toepassing kunnen zijn.

Ten aanzien van staatssteun is met name van belang de vraag of er sprake is van bevoordeling van een onderneming in Europeesrechtelijke zin (als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie), welke door de subsidie bepaalde kosten, die ze normaal zelf moeten betalen, niet hoeven te dragen. Aangezien de projecten waarvoor de specifieke uitkering kan worden verleend in een samenwerkingsverband tussen het Rijk, provincie Groningen, en gemeenten in Groningen zijn besproken, maar nog niet precies zijn ingevuld (zoals welke partijen worden ingehuurd), kan op rijksniveau geen staatssteuntoets worden uitgevoerd. Conform de interdepartementale afspraken over staatssteun19 moeten de decentrale overheden daarom zelfstandig een staatssteuntoets uitvoeren.

6. Relatie met andere wet- en regelgeving

6.1 Algemene wet bestuursrecht

Een beschikking tot het verstrekken van een specifieke uitkering is een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Indien het college van burgemeester en wethouders dan wel het college van Gedeputeerde Staten het niet eens is met de beschikking van de minister, dan kan het college daartegen in bezwaar gaan en vervolgens beroep bij de bestuursrechter instellen op grond van de Awb.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat volgens deze regeling alleen de provincie Groningen en de genoemde gemeenten in aanmerking komen voor het ontvangen van een specifieke uitkering voor de betreffende activiteiten. Dat betekent dat derden, zoals de bij de uitvoering van de activiteiten betrokken andere partijen, geen rechtstreeks belang hebben bij de beschikking van de minister en dat zij om die reden niet als belanghebbenden tegen die beschikking in bezwaar of beroep kunnen gaan.

6.2 Financiële-verhoudingswet

De financiële verhouding tussen het Rijk en de gemeenten is geregeld in de Financiële-verhoudingswet. De bepalingen over specifieke uitkeringen uit de Financiële-verhoudingswet zijn op deze regeling van toepassing. Daarom is in deze regeling toepassing gegeven aan de artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet met betrekking tot de wijze van verantwoording door de gemeente van de besteding van de uitkering en de eventuele terugvordering als deze onrechtmatig zou worden besteed. Dit is gedaan in lijn met het uitgangspunt bij specifieke uitkeringen om de wijze van verantwoording en terugvordering in de regeling van de specifieke uitkering op te nemen.

7. Regeldruk

Aangezien deze regeling specifieke uitkeringen betreft, en daarom uitkeringen aan medeoverheden, worden er geen uitvoeringslasten voor burgers en bedrijven verwacht. Medeoverheden kunnen met behulp van de uitkering activiteiten ontplooien waarbij ze derde partijen inschakelen, en dat kunnen burgers en bedrijven zijn. Die zullen dan in het kader van hun gebruikelijke dienstverlening optreden.

Het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) Het Adviescollege Toetsing en Regeldruk (ATR) heeft de meerjarige SPUK-regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

8. Evaluatie

Indien de minister een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van deze regeling wenst, zijn de colleges van burgemeester en wethouders dan wel het college van Gedeputeerde Staten op basis van artikel 10, tweede lid, verplicht om de daarvoor benodigde informatie op verzoek te verstrekken.

In het najaar van 2025 vindt een evaluatie van deze regeling plaats in samenspraak met het Ministerie van BZK, onder meer ter beoordeling of de omzetting van (een deel van het budget van) de SPUK naar een fondsuitkering mogelijk is en zo ja, onder welke voorwaarden. Dit in het licht van de bekostigingsmogelijkheden die er dan zijn en die mogelijk zullen worden gemaakt bij de beoogde herziening van de Financiële-verhoudingswet.

9. Consultatie

Deze regeling brengt geen verandering aan in de rechten en plichten van burgers, bedrijven of instellingen, maar voorziet in financiële middelen voor de gemeenten en provincie. Er worden geen verdere vereisten gesteld aan de uitvoering van de doeleinden waarvoor een specifieke uitkering wordt verstrekt. Invulling hiervan is aan gemeenten en provincie. Laatstgenoemde bestuursorganen zijn nauw betrokken en benaderd bij zowel het opstellen als het afstemmen van deze regeling. Concreet was een vertegenwoordiging van de provincie, gemeenten en de NPG-organisatie betrokken. Het resultaat hiervan is deze meerjarige regeling.

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Het eerste artikel bevat de definities die in deze regeling gehanteerd worden.

Artikel 2

Dit artikel bevat in het eerste lid een opsomming van activiteiten waarvoor de minister een specifieke uitkering kan verstrekken aan een gemeente of provincie. Het gaat in alle gevallen om activiteiten die een gemeente of provincie uitvoert in het kader van het aardbevingsdossier.

Het tweede lid legt de periode vast waarbinnen de gesubsidieerde activiteiten uitgevoerd moeten worden. Deze periode, de uitvoeringsperiode, is twee jaar langer dan de uitkeringsperiode, zijnde de periode waarbinnen er middelen worden uitgekeerd. Concreet betekent dit dat de gemeenten en de provincie tot 31 december 2032 door mogen gaan met de uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, benoemde activiteiten. Mocht er sprake zijn van vertragingen in de uitvoering van de gesubsidieerde activiteiten, dan is er hierdoor ruimte om de activiteiten twee jaar na afloop van de uitkeringsperiode nog uit te voeren en de kosten daarvan ook onder deze specifieke uitkering te brengen. De eindverantwoording zal dan ook pas op 15 juli 2033 plaatsvinden en de specifieke uitkering zal dan uiterlijk op 31 december 2033 worden vastgesteld.

Artikel 3

Artikel 3 geeft verdere invulling aan hetgeen dat bepaald is in artikel 2. Artikel 2 legt een grondslag neer voor de verstrekking van specifieke uitkeringen aan de gemeenten en de provincie voor bepaalde activiteiten. Artikel 3 bepaalt per gemeente of provincie voor welke van de activiteiten, genoemd in artikel 2, eerste lid, zij een specifieke uitkering kan aanvragen bij de minister. Deze verdeling komt voort uit de afspraken die hierover met de gemeenten en provincie gemaakt zijn. Met een aantal typen activiteiten, genoemd in onderdeel 2, krijgen immers niet alle gemeenten of de provincie te maken. Dit is bijvoorbeeld het geval voor onderdeel d: activiteiten in het kader van de versterking van gebouwen in batch 1588. Alleen de gemeenten Eemsdelta, Midden-Groningen en Groningen krijgen hiermee te maken. Dit zijn dus de enige gemeenten die aanspraak kunnen maken op een specifieke uitkering voor deze activiteiten. Andere genoemde programma’s, zoals het mkb-programma of het erfgoedprogramma worden alleen uitgevoerd door de provincie. De specifieke uitkeringen voor deze activiteiten staan dus alleen open voor de provincie.

Artikel 4

Artikel 4, eerste lid, specificeert het totale bedrag dat beschikbaar wordt gesteld aan provincie en gemeenten op basis van deze regeling. Het tweede lid specificeert vervolgens de uitkeringsplafonds voor de activiteiten genoemd in artikel 2. Op basis van dit artikel kunnen gemeenten of de provincie zien hoeveel financiële middelen er in totaal beschikbaar zijn per type activiteit. De financiële middelen die in artikel 4 zijn opgenomen, gelden voor de uitkeringsperiode van 2024 tot en met 2030, voor alle betrokken gemeenten en de provincie bij elkaar opgeteld. Er kan niet worden uitgekeerd boven de subsidieplafonds. De verdeling van deze middelen over de gemeenten en provincie is bepaald in artikel 5.

Het derde lid biedt ruimte om, indien hier tussen gemeenten en provincie overeenstemming over bestaat, een gedeelte van het bedrag dat behoort tot het uitkeringsplafond voor activiteiten die zijn gericht op sociale cohesie (artikel 2, onderdeel a), in te zetten voor het wegnemen van psychosociale en sociaaleconomische knelpunten in de versterkingsopgave en schadeafhandeling (artikel 2, onderdeel h).

Het vierde lid voorkomt dat er onterecht vergoeding voor btw wordt verstrekt in het kader van een specifieke uitkering op grond van artikel 2, eerste lid, voor zover deze kosten al in aanmerking komen voor compensatie op grond van andere regelgeving. In dat geval zou er immers tweemaal vergoeding worden verstrekt voor dezelfde kosten.

Artikel 5

Artikel 5 regelt de verdeling van de financiële middelen onder de decentrale overheden, de wijze waarop gemeenten en de provincie een aanvraag kunnen indienen en de wijze van verdeling van de financiële middelen per overheid over de totale uitkeringsperiode (de bevoorschotting). Dit geldt alleen voor de activiteiten genoemd in artikel 2, onderdeel a tot en met i. Onderdeel j, activiteiten in het kader van de uitvoering van projecten en werkzaamheden ten behoeve van Nationaal Programma Groningen (NPG), wordt verstrekt via een andere systematiek. Dit heeft ermee te maken dat er voor het NPG andere afspraken gemaakt zijn. De manier waarop de financiële middelen ten behoeve van het NPG worden verstrekt is bepaald in artikel 6.

Ingevolge het eerste lid worden de specifieke uitkeringen voor de activiteiten genoemd in artikel 2, onderdeel a tot en met i op basis van een eenmalige aanvraag verstrekt voor de gehele looptijd van de regeling. De aanvraag voor deze specifieke uitkeringen vindt uiterlijk 1 oktober 2024 plaats. Onderdeel j is hiervan, zoals eerder benoemd, uitgesloten.

Het tweede lid specificeert dat gemeenten en de provincie onderling een verdeelsleutel voor de verdeling van het beschikbare bedrag per gemeente of provincie per onderdeel bepalen. Zo wordt zeker gesteld dat de in artikel 4 genoemde subsidieplafonds niet worden overschreden. Deze verdeelsleutel wordt afgestemd en vervolgens gedeeld met het betrokken ministerie. De gemeenten en de provincie vragen specifieke uitkeringen overeenkomstig deze verdeelsleutel aan. Als er gebruik wordt gemaakt van de herverdeling van de financiële middelen voor onderdeel a (sociale cohesie) en onderdeel h (knelpunten) op grond van artikel vier, derde lid, dan wordt er voor die onderdelen een nieuwe verdeelsleutel opgesteld.

Het derde lid bepaalt dat de minister voorschotten kan verlenen aan de provincie of gemeente ter hoogte van maximaal 100% van het bedrag dat aan een provincie of gemeente verstrekt wordt met de specifieke uitkering.

Ingevolge het vierde lid geschiedt bevoorschotting van de specifieke uitkering aan de gemeente of provincie jaarlijks en komt dit jaarlijkse voorschot op de specifieke uitkering dat de gemeenten en provincies ontvangen overeen met het kasritme dat is aangegeven in de aanvraag. Dit kasritme is reeds met het Ministerie van EZK afgestemd voordat de aanvraag wordt ingediend. Het is afgestemd op hetgeen de gemeente of provincie tot en met 2030 nodig heeft voor de uitvoering van de in artikel 2, eerste lid, genoemde activiteiten. De financiële middelen en de bijbehorende verdeelsleutel zijn afgestemd met inachtneming van deze kasritmen.

Het vijfde lid bepaalt dat deze jaarlijkse voorschotten uiterlijk in maart zullen worden uitbetaald. De voorschotten voor 2024 worden, ingevolge het zesde lid, uiterlijk in december 2024 betaald, omdat deze regeling in maart 2024 nog niet in werking was getreden.

Artikel 6

Het NPG, artikel 2, onderdeel j, valt zoals hierboven benoemd buiten de verleningssystematiek van artikel 5. Dit heeft ermee te maken dat er voor het NPG tweemaal per jaar aanvragen worden ingediend door gemeenten of provincie voor projecten die zijn goedgekeurd door het Algemeen of Dagelijks Bestuur van het NPG. Het eerste lid stelt de momenten waarop halfjaarlijks aanvragen kunnen worden ingediend vast op 1 maart of 1 oktober. Goedkeuring van het desbetreffende project is een voorwaarde voor aanvraag van deze specifieke uitkering, ingevolge artikel 7, eerste lid, onderdeel g. Specifieke uitkeringen worden verstrekt voor de looptijd van de betreffende projecten. Er wordt een voorschot van 100% van het subsidiabele bedrag uitgekeerd bij verlening. Deze mogelijkheid komt voort uit het tweede lid van artikel 6. De voorschotten worden, op grond van het derde lid, jaarlijks uiterlijk 1 oktober of 31 december van het desbetreffende jaar betaald.

Paragraaf 2.2.10 van de algemene toelichting geeft meer toelichting over NPG.

Artikel 7

Artikel 7 bevat de vereisten waaraan de aanvraag voor een specifieke uitkering op grond van deze regeling moet voldoen. Er zit een klein verschil tussen hetgeen dat moet worden aangeleverd bij een aanvraag voor een specifieke uitkering op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel a tot en met i, en hetgeen dat moet worden aangeleverd bij een aanvraag voor een specifieke uitkering op grond van artikel 2, eerste lid, onderdeel j. Dit is terug te zien in onderdeel f en onderdeel g.

Artikel 8

Artikel 8 bepaalt dat de gemeente of provincie de financiële middelen die zij ontvangt in het kader van de specifieke uitkering alleen mag besteden aan de activiteiten waarvoor deze zijn verstrekt.

Daarnaast mag, ingevolge het tweede lid, een gemeente of provincie de financiële middelen niet door verstrekken aan een medeoverheid, bijvoorbeeld aan een andere gemeente of provincie. Alleen de ontvanger van de specifieke uitkering kan de middelen inzetten voor de activiteiten waarvoor zij is verstrekt.

Artikel 9

Artikel 9 bevat afwijzingsgronden. Een aanvraag wordt afgewezen als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat er niet aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke uitkering wordt voldaan of als het aangevraagde bedrag hoger is dan het bedrag afgesproken in de verdeelsleutel. Deze laatste afwijzingsgrond voorkomt dat het totaal aan aanvragen boven het subsidieplafond van artikel 4 uitkomt.

Artikel 10

Artikel 10 regelt informatievoorziening na verlening van de specifieke uitkering. De gemeente of provincie hoort, overeenkomstig het eerste lid, de minister op verzoek te informeren over de voortgang van de gesubsidieerde activiteiten. Dit kan bijvoorbeeld in de vorm van een overleg, waarin de voortgang besproken wordt. Dit lid is bedoeld om erin te voorzien dat, mocht hier behoefte aan zijn, de minister gelet op diens verantwoordelijkheid een update kan vragen met betrekking tot de gesubsidieerde activiteiten.

Op basis van het tweede lid, kan de minister medewerking vragen van de gemeente of provincie in het geval van een evaluatie van de doelmatigheid en doeltreffendheid van de regeling.

Artikel 11

Artikel 11 regelt de verantwoording, die overeenkomstig artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet zal plaatsvinden. De gemeente of provincie verantwoordt, volgens het SISA-systeem, de gemaakte kosten voor de gesubsidieerde activiteiten aan de minister. Er mag nadrukkelijk geen sprake zijn van doorverstrekking van middelen aan andere overheden.

Artikel 12

Na het proces van verantwoording van de gemaakte kosten, omschreven in artikel 11, zal de minister de specifieke uitkering in principe overeenkomstig de verlening vaststellen. De specifieke uitkering wordt op een ander bedrag vastgesteld als niet of niet volledig is voldaan aan het doel waarvoor de specifieke uitkering is verstrekt of als er niet voldaan is aan de verplichtingen die verbonden zijn aan de specifieke uitkering. Als blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan de doelen waarvoor zij is verstrekt, omdat het bedrag hetzij aan andere doelen is besteed, hetzij niet volledig is besteed, dan wordt het niet-bestede bedrag of het bedrag dat niet aan de doelen waarvoor het is verstrekt is besteed teruggevorderd.

De specifieke uitkering wordt dus uiteindelijk vastgesteld op een hoogte die overeenkomt met de rechtmatige bestedingen die een gemeente of provincie heeft gedaan ten aanzien van het doel waarvoor de specifieke uitkering verstrekt is. Als blijkt dat een gedeelte van het verstrekte geld niet is gebruikt of voor andere doelen is gebruikt, dan wordt dit gedeelte teruggevorderd. De minister heeft één jaar vanaf de ontvangst van de verantwoordingsinformatie, genoemd in artikel 11, om mededeling van deze terugvordering te doen aan de betrokken gemeente of provincie.

Artikel 13

De voorganger van deze regeling, zijnde ‘De meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen’, wordt met inwerkingtreding van deze regeling ingetrokken. Zij blijft wel onverminderd gelden voor specifieke uitkeringen die op basis van de oude regeling verstrekt zijn. Voor deze specifieke uitkeringen gelden de regels die zijn opgenomen in deze regeling dus niet.

Artikel 14

Artikel 14 bevat de horizonbepaling van deze regeling. De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2031. Zij blijft wel van toepassing op de al verstrekte specifieke uitkeringen. De uitvoeringsperiode van deze specifieke uitkeringen loopt door tot 2032 en vaststelling vindt uiterlijk 31 december 2033 plaats. De regels opgenomen in deze regeling blijven tijdens deze periode onverminderd gelden voor de betreffende specifieke uitkeringen. De regels over verantwoording en vaststelling ook. Er kunnen geen nieuwe specifieke uitkeringen meer verleent worden op basis van de regeling ná 1 januari 2031.

Artikel 15

Er is voor gekozen dat de regeling één dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst in werking zal treden. Hiermee wordt afgeweken van de systematiek van de vaste verandermomenten en van de minimale invoeringstermijn van twee maanden (aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Dit is gerechtvaardigd, omdat het in het belang van alle betrokkenen is dat de regeling zo snel mogelijk in werking treedt.

Artikel 16

Er kan verkort naar de regeling verwezen worden als ‘Meerjarige regeling verstrekking specifieke uitkeringen aardbevingsgebied Groningen 2024–2030’. Door de looptijd van de regeling te specificeren in de citeertitel wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen deze regeling en de regelingen die hiervoor en hierna ten behoeve van specifieke uitkeringen aan het aardbevingsgebied Groningen worden opgesteld.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, J.A. Vijlbrief


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 830.

X Noot
2

Zie hiervoor ‘Adressen die in aanmerking komen voor clustering en maatwerk’ in: Kamerstukken II 2020/21, 33 529, nr. 830.

X Noot
3

Onder de aardbevingsgemeenten worden verstaan de gemeenten Eemsdelta, Het Hogeland, Midden-Groningen, Groningen en Oldambt.

X Noot
4

Onder inpassingskosten verstaan wij alle kostensoorten die de gemeente in de grondexploitatieopzet conform de WRO/BRO mag opnemen.

X Noot
5

(Stcr. 2019, 18984).

X Noot
18

Met de eerste tranche NPG van 12 juli 2019 (Stcrt. 2019, 40228); gewijzigd op 9 september 2019 (Stcrt. 2019, 49943), de tweede tranche NPG van 4 december 2019 (Stcrt. 2019, 66468), de derde tranche NPG van 28 september 2020 (Stcrt. 2020, 50516), de vierde tranche van juni 2021, de vijfde tranche NPG van november 2021 (Stcrt. 2021, 47217), de zesde tranche NPG november 2022 (Stcrt. 2022, 31315), de zevende tranche NPG juni 2023 (Stcrt. 2023, 18171) en de achtste tranche NPG (december 2023) zijn reeds middelen ter beschikking gesteld voor projecten uit het NPG, evenals met twee decentralisatie-uitkeringen.

X Noot
19

Interdepartementale afspraken inzake staatssteun 2017, 12 oktober 2017. https://wetten.overheid.nl/BWBR0040099/2017-10-21.

Naar boven