Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten

Regeling van de Minister van Justitie d.d. 23 mei 2007, nr. 5484160/07/CBK, houdende vaststelling van bepalingen inzake toetsing van buitengewoon opsporingsambtenaren en ambtenaren in dienst van een bijzondere opsporingsdienst terzake van geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid (Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten)

De Minister van Justitie,

Gelet op artikel 3a van de Wet wapens en munitie;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de opsporingsambtenaar: de buitengewoon opsporingsambtenaar, bedoeld in artikel 142, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet zijnde de buitengewoon opsporingsambtenaar voor wie de commandant van de Koninklijke marechaussee als direct toezichthouder is aangewezen, indien hij optreedt in de uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel indien die rechtens is uitgerust met een of meer geweldsmiddelen alsmede de opsporingsambtenaar in dienst van een bijzondere opsporingsdienst;

b. bijzondere opsporingsdienst: de diensten, genoemd in artikel 2 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

c. de Ambtsinstructie: Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee, de ambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst en de buitengewoon opsporingsambtenaar;

d. geweldsmiddel: geweldsmiddel als bedoeld in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Ambtsinstructie ;

e. LSOP: zelfstandig bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a van de Wet op het LSOP en het politieonderwijs;

f. de toets geweldsbeheersing:de door het LSOP samengestelde toets ter beoordeling van de kennis op het gebied van geweldsbeheersing volgens de competentiegerichte eindtermen van de postinitiële opleiding voor de opsporingsambtenaar;

g. de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden: de door het LSOP samengestelde toets ter beoordeling van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden volgens de competentiegerichte eindtermen van de postinitiële opleiding voor de opsporingsambtenaar;

h. de toets schietvaardigheid: de door het LSOP samengestelde toets ter beoordeling van de schietvaardigheid volgens de competentiegerichte eindtermen van de postinitiële opleiding voor de opsporingsambtenaar;

i. toetser: de ambtenaar van politie dan wel de ambtenaar in vaste dienst bij een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft dan wel de werknemer in vaste dienst bij een particuliere werkgever van buitengewoon opsporingsambtenaren, die heeft voldaan aan de competentiegerichte eindtermen van de daartoe strekkende opleiding en is gecertificeerd door het LSOP om de toetsen geweldsbeheersing boa, aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden boa en schietvaardigheid boa af te nemen;

j. de werkgever: de werkgever van de opsporingsambtenaar;

k. de toezichthouder: degene die op grond van de artikelen 36 en 37 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar als toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen alsmede degene die op grond van artikel 7, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is aangewezen als toezichthouder van de bijzondere opsporingsdienst;

l. de direct toezichthouder: degene die op grond van de artikelen 36 en 37 van het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar als direct toezichthouder van de buitengewoon opsporingsambtenaar is aangewezen alsmede degene die op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is aangewezen als toezichthouder van de opsporingsambtenaar van de bijzondere opsporingsdienst.

Artikel 2

1. Een opsporingsambtenaar is steeds voor de duur van een kalenderjaar geoefend in het gebruik van de bevoegdheden als genoemd in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel een geweldsmiddel als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, van de Ambtsinstructie, indien hij in het daaraan voorafgaande kalenderjaar met voldoende resultaat heeft afgelegd:

1°. de toets geweldsbeheersing, en

2°. de toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden.

2. Een opsporingsambtenaar is steeds voor de duur van een kalenderhalfjaar geoefend in het gebruik van een vuurwapen, indien hij, naast de in het eerste lid bedoelde toetsen, in het daaraan voorafgaande kalenderhalfjaar de toets schietvaardigheid met voldoende resultaat heeft afgelegd.

3. Onverminderd het eerste en tweede lid, wordt de opsporingsambtenaar van wie een geweldsmiddel op grond van het vierde lid is ingenomen, voor de resterende duur van het lopende kalenderjaar of kalenderhalfjaar, geacht wederom geoefend te zijn in het gebruik van dat geweldsmiddel, vanaf het moment dat hij de toetsen die hij niet of niet met voldoende resultaat had afgelegd, alsnog met voldoende resultaat heeft afgelegd.

4. De werkgever draagt er, in overeenstemming met de direct toezichthouder, zorg voor dat de opsporingsambtenaar slechts gebruik maakt van de bevoegdheden genoemd in artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel de bevoegdheden genoemd in artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, indien hij geoefend is in de toepassing van deze bevoegdheden. Indien een opsporingsambtenaar op de laatste dag van een kalenderjaar de in het eerste lid bedoelde toetsen nog niet of niet met voldoende resultaat heeft afgelegd, is de opsporingsambtenaar niet bevoegd gebruik te maken van voornoemde bevoegdheden.

5. De direct toezichthouder draagt er, in overeenstemming met de werkgever, zorg voor dat de opsporingsambtenaar slechts over een geweldsmiddel beschikt, anders dan voor het vervoer en het gebruik ervan voor het volgen van onderwijs, indien hij geoefend is in het gebruik van dat geweldsmiddel. Indien een opsporingsambtenaar op de laatste dag van een kalenderjaar of kalenderhalfjaar de in het eerste, tweede en derde lid bedoelde toetsen nog niet of niet met voldoende resultaat heeft afgelegd, wordt het geweldsmiddel in het gebruik waarvan hij dientengevolge niet langer is geoefend, door de direct toezichthouder ingenomen.

Artikel 3

1. De werkgever draagt zorg voor de training en de toetsing van de opsporingsambtenaar.

2. De opsporingsambtenaar is verantwoordelijk voor zijn deelname aan de training ter voorbereiding op de af te leggen toetsen, en de toetsing.

3. De direct toezichthouder houdt toezicht op de kwaliteit en objectiviteit van de toetsing. Dit geldt alleen voor de uitvoering van de toetsen.

Artikel 4

Indien een opsporingsambtenaar, op de laatste dag van de in artikel 2 bedoelde perioden, een van de in dat artikel bedoelde toetsen niet of niet met voldoende resultaat heeft afgelegd, doet de toetser hiervan onverwijld mededeling aan de werkgever en de direct toezichthouder.

Artikel 5

1. De werkgever draagt zorg voor registratie van de deelname aan en de resultaten van de in artikel 2 bedoelde toetsen.

2. De werkgever verstrekt in het jaarverslag de direct toezichthouder, de toezichthouder en de Minister van Justitie een overzicht betreffende de deelname aan en de resultaten van de in artikel 2 bedoelde toetsen alsmede het gevoerde beleid hieromtrent.

Artikel 6

De Regeling toetsing geweldbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar 2005 wordt ingetrokken.

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juni 2007.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar en ambtenaren van bijzondere opsporingsdiensten.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 23 mei 2007.
De Minister van Justitie, E.M.H. Hirsch Ballin.

Toelichting

Algemeen

Op 1 oktober 2003 is de Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB) in werking getreden. Met de invoering van deze regeling zijn regels gesteld inzake de toetsing van buitengewoon opsporingsambtenaren ter zake van geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid.

Op 1 juni 2007 is de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in werking getreden. Deze wet introduceert vier opsporingsdiensten met algemene opsporingsbevoegdheid, te weten:

– een opsporingsdienst ressorterend onder de Minister van Financiën (Belastingdienst/Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst - Economische Controle Dienst, Belastingdienst/FIOD-ECD);

– een opsporingsdienst ressorterend onder de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM Inlichtingen- en Opsporingsdienst, VROM-IOD);

– een opsporingsdienst ressorterend onder de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Algemene Inspectiedienst, AID);

– een opsporingsdienst ressorterend onder de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst, SIOD).

Gelet op de taakopdracht van de bijzondere opsporingsdiensten is ervoor gekozen de opsporingsambtenaren werkzaam bij de bijzondere opsporingsdiensten een algemene opsporingsbevoegdheid op basis van artikel 141 van het Wetboek van Strafvordering toe te kennen. Evenals de buitengewoon opsporingsambtenaren dienen de opsporingsambtenaren in dienst van een bijzondere opsporingsdienst periodiek te voldoen aan bekwaamheidseisen betreffende de geweldsbevoegdheid.

Om deze reden is de Regeling toetsing geweldsbeheersing buitengewoon opsporingsambtenaar (RTGB 2005) ingetrokken en is deze nieuwe regeling getroffen, die dus ook de opsporingsambtenaren van de bijzondere opsporingsdiensten betreft. Gelijktijdig is de Regeling wapens en munitie aangepast aan de inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

Op basis van artikel 4 van de Regeling wapens en munitie kan aan zowel de buitengewoon opsporingsambtenaar als aan de opsporingsambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst bepaalde bewapening worden toegekend. Dit geschiedt in de vorm van een voorschrift. Uit het voorschrift volgt waarmee de betreffende opsporingsambtenaar daadwerkelijk wordt bewapend. Uiteraard is ook denkbaar dat er geen voorschrift in hierbedoelde zin is, en de betreffende ambtenaar dus niet bewapend is.

Voor de buitengewoon opsporingsambtenaar geldt ten aanzien van het voorschrift uiteraard de beperking de aan hem toegekende opsporingsbevoegdheid, die uiteraard leidend is voor de daaraan gekoppelde geweldsbevoegdheid.

De opsporingsambtenaar van een bijzondere opsporingsdienst heeft een algemene opsporingsbevoegdheid. Uit zijn aanstelling volgt als zodanig dan ook geen beperking wat betreft zijn bewapening. Dat wil overigens niet zeggen dat deze ambtenaren met alle denkbare geweldmiddelen kunnen worden bewapend. Sommige geweldsmiddelen (waaronder het langeafstandsprecisievuur) zijn immers aan speciale eenheden voorbehouden. Voor het overig geldt hiervoor uiteraard de vraag of en in hoeverre de (inhoud van de) functie bewapening noodzakelijk maakt.

Analoog aan het systeem van de politie (conform de Bewapeningsregeling politie en de Uitrustingsregeling politie 1994) geldt voor zowel de buitengewoon opsporingsambtenaren als voor de opsporingsambtenaren werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst dat de uitrusting van geweldsmiddelen als geheel dient te worden gedragen, zodat de proportionaliteit en subsidiariteit in het handelen gewaarborgd is. Het is derhalve niet toegestaan dat bijvoorbeeld alleen het vuurwapen wordt gedragen, zonder de handboeien, wapenstok en pepperspray.

In de praktijk zijn op grond hiervan verschillende combinaties van bevoegdheden mogelijk, te weten (waar artikel 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 wordt genoemd ten aanzien van de buitengewoon opsporingsambtenaren, geldt voor opsporingsambtenaren in dienst van een bijzondere opsporingsdienst dat artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten van toepassing is):

– art. 8, eerste lid, van de Politiewet 1993;

– art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993;

– art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 en handboeien;

– art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, handboeien en wapenstok;

– art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, handboeien, wapenstok en pepperspray;

– art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, handboeien, wapenstok, pepperspray en vuurwapen.

De specifieke uitrusting van de opsporingsambtenaren bepaalt welke toets in het kader van deze regeling moet worden afgelegd, die vanzelfsprekend voor de buitengewoon opsporingsambtenaar en de opsporingsambtenaar van de bijzondere opsporingsdienst identiek is.

De buitengewoon opsporingsambtenaar voor wie de commandant van de Koninklijke marechaussee als direct toezichthouder is aangewezen, valt niet onder deze regeling. De desbetreffende buitengewoon opsporingsambtenaren maken deel uit van de organisatie van de Koninklijke marechaussee. Als zodanig moeten zij aan dezelfde eisen voldoen als de reguliere opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1, onderdeel a, wordt het begrip opsporingsambtenaar nader uitgelegd. In deze regeling wordt onder ‘opsporingsambtenaar’ zowel de buitengewoon opsporingsambtenaar als bedoeld in artikel 142 van het Wetboek van Strafvordering verstaan als de opsporingsambtenaar werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst als bedoeld in de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten.

In onderdeel d van artikel 1 wordt voor ‘geweldsmiddel’ de begripsbepaling gehanteerd zoals opgenomen in artikel 1, derde lid, onderdeel d, van de Ambtsinstructie. Hieronder worden naast de bewapening (ingevolge de Bewapeningsregeling politie) mede begrepen de middelen die (ingevolge de Uitrustingsregeling politie 1994) tot de uitrusting behoren en een directe relatie tot de veiligheid hebben, zoals handboeien. Wanneer in de toekomst de bepalingen uit de Uitrustings- of Bewapeningsregeling politie worden aangepast, dan zullen de aanpassingen verwerkt worden in de competentiegerichte eindtermen van het postinitiële onderwijs van de ambtenaren. In lijn daarmee zullen de toetsen worden aangepast.

In de onderdelen f, g en h wordt het begrip postinitiële opleiding gehanteerd. Met postinitiëleopleiding wordt bedoeld de opleiding ter verkrijging van politiebevoegdheden en geweldsmiddelen. In deze regeling wordt gespecificeerd welke eisen worden gesteld aan het onderhouden van deze vaardigheden voor het behouden van de bevoegdheid de politiebevoegdheden en geweldsmiddelen te gebruiken tijdens de dienstuitoefening. De initiële opleiding betreft de basisopleiding om beëdigd te kunnen worden als buitengewoon opsporingsambtenaar of om werkzaam te zijn als opsporingsambtenaar bij een bijzondere opsporingsdienst.

In de onderdeel i van artikel 1 wordt bepaald wie als toetser bevoegd is de toetsen af te nemen. Dit zijn: de ambtenaar van politie, dan wel een ambtenaar in dienst van een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft, dan wel de werknemer in vaste dienst bij een werkgever die buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst heeft, indien en voor zover zij gecertificeerd zijn door de Politieacademie (voorheen het LSOP).

Gelet op de aanzienlijke groei van het aantal te toetsen opsporingsambtenaren is besloten om ook particulieren (de werknemer in vaste dienst als hiervoor beschreven) de mogelijkheid te bieden het certificaat toetser geweldsbeheersing I en II en aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden I en II te behalen en bij de organisatie waar zij in dienst zijn de betreffende toetsen af te nemen. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan de NS. Echter, niet in alle gevallen is de werknemer in dienst van een particuliere werkgever bevoegd tot het afnemen van toetsen van de RTGB. Slechts in die gevallen waarin geen geweldsmiddelen worden getoetst, is een dergelijke particuliere toetser toegestaan.

Een certificaat toetser geweldsbeheersing boa geeft de bevoegdheid om de toetsen geweldsbeheersing boa I en II af te nemen.

Het is niet toegestaan om toetsers geweldsbeheersing, aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden dan wel schietvaardigheid in te huren via een particuliere onderwijsinstelling, ook al zijn deze toetsers afkomstig van de politie of zijn zij gecertificeerd door de Politieacademie. Toetsers kunnen slechts worden ingehuurd via een regionaal politiekorps (waarbij ook gekozen kan worden voor een begeleiding van training en toetsing in company bij de politie) dan wel bij het Bureau Examinering van de Politieacademie.

Indien een toetser door de Politieacademie is gecertificeerd om de toetsen aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en/of de toets schietvaardigheid af te nemen, betekent dit automatisch dat men ook bevoegd is om de toets geweldsbeheersing af te nemen. Voor de toets geweldsbeheersing behoeft dan niet apart het certificaat toetser te worden behaald.

Schematisch kan de toetsbevoegdheid als volgt worden weergegeven:

toets

wie is bevoegd tot toetsen

geweldsbeheersing I en II

– ambtenaar van politie

– ambtenaar in vaste dienst bij een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft

– werknemer in vaste dienst bij een werkgever die buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst heeft

aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden I en II

– ambtenaar van politie

– ambtenaar in vaste dienst bij een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft

– werknemer in vaste dienst bij een werkgever die buitengewoon opsporingsambtenaren in dienst heeft

aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden III tot en met V

– ambtenaar van politie

– ambtenaar in vaste dienst bij een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft

schietvaardigheid

– ambtenaar van politie

– ambtenaar in vaste dienst bij een overheidsinstantie die opsporingsambtenaren in dienst heeft

Artikel 2

De competentiegerichte eindtermen van de postinitiële opleiding voor de opsporingsambtenaar zijn, wat betreft het verkrijgen van de bevoegdheid tot aanwenden van geweldsbevoegdheden, bepalend voor de toetsnormen voor deze opsporingsambtenaren. De toetsen die voorwaardelijk zijn om voor deze opleiding te slagen, zijn de norm voor het niveau van de kennis en vaardigheden na indiensttreding als opsporingsambtenaar. Veranderingen in de competentiegerichte eindtermen van de opleidingen die leiden tot het gebruik van andere toetsen, of andere toetsnormen, worden direct doorgevoerd in de toetsen die door de opsporingsambtenaren worden afgelegd. Op deze wijze blijven de actuele eisen van bekwaamheid identiek voor alle opsporingsambtenaren in vergelijkbare functies, ongeacht het tijdstip waarop men de opleiding heeft afgerond.

In deze regeling is voorzien in een gedifferentieerd toetsschema. Dit betekent dat de betreffende opsporingsambtenaren slechts de toets behoeven af te betreffende de politiebevoegdheden en geweldsmiddelen waarover zij bij de uitoefening van hun functie daadwerkelijk beschikken.

Het volgende toetsingsschema is van toepassing.

bevoegdheden

af te leggen toetsen

art. 8, eerste lid, van de Politiewet 1993 dan wel artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

GB I en AZV I (één maal per kalenderjaar slagen voor beide toetsen om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn)

art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 dan wel artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten

GB II en AZV II (één maal per kalenderjaar slagen voor beide toetsen om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn)

art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993 dan wel artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en handboeien

GB boa en AZV III (één maal per kalenderjaar slagen voor beide toetsen om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn)

art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, handboeien en wapenstok

GB IV en AZV IV (één maal per kalenderjaar slagen voor beide toetsen om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn)

art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, handboeien, wapenstok en pepperspray

GB V en AZV V (één maal per kalenderjaar slagen voor beide toetsen om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn)

art. 8, eerste en derde lid, van de Politiewet 1993, dan wel artikel 6, eerste en tweede lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, handboeien, wapenstok, pepperspray en vuurwapen

GB VI, AZV V en SVP (één maal per kalenderjaar slagen voor de toetsen GB en AZV om in het volgend kalenderjaar bevoegd te zijn en één maal per kalenderhalfjaar slagen voor de toets SVP om in het volgend kalenderhalfjaar bevoegd te zijn)

Wanneer is de ambtenaar niet of gedeeltelijk RTGB-plichtig?

Ten aanzien van buitengewoon opsporingsambtenaren

Het kan voorkomen dat in de akte van opsporingsbevoegdheid standaard wordt vermeld dat de buitengewoon opsporingsambtenaar bevoegd is tot het gebruik van politiebevoegdheden dan wel politiebevoegdheden en bepaalde geweldsmiddelen, doch dat de buitengewoon opsporingsambtenaar deze in de uitoefening van zijn functie niet gebruikt. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de politieboa. Indien de buitengewoon opsporingsambtenaar geen gebruikt maakt van de bevoegdheden als vermeld in de akte van opsporingsbevoegdheid of slechts gebruik maakt van een deel van deze bevoegdheden, behoeft de boa niet, dan wel slechts voor het deel waarvan gebruik wordt gemaakt, te voldoen aan de eisen van de RTGB. Het niet of gedeeltelijk gebruik maken van de toegekende bevoegdheden dient schriftelijk te zijn vastgelegd in het personeelsdossier; een afschrift van dit document dient te worden gezonden naar de Dienst Justis van het Ministerie van Justitie.

Het kan voorts voorkomen dat een executief ambtenaar van politie tevens boa is, bijvoorbeeld werkzaam als flora- en faunabeheerder. Het is niet zinvol om in dergelijke gevallen zowel de toets van de Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) als de RTGB verplicht te stellen. Indien de ambtenaar van politie/buitengewoon opsporingsambtenaar alle toetsen van de RTGP met goed gevolg heeft doorlopen, is hij vrijgesteld van het toetsen voor de RTGB.

In gevallen waarin de ambtenaar van politie/buitengewoon opsporingsambtenaar/opsporingsambtenaar werkzaam bij een bijzondere opsporingsdienst in zijn functie als buitengewoon opsporingsambtenaar meer bevoegdheden voor geweldsmiddelen heeft dan in zijn functie als ambtenaar van politie, is de RTGB van toepassing in plaats van de RTGP.

Niet meer gebruiken van politiebevoegdheden/inleveren geweldsmiddelen

Indien de opsporingsambtenaar er niet in slaagt binnen de gestelde termijnen de voor hem geldende toetsen met voldoende resultaat af te leggen, ziet de direct toezichthouder, samen met de werkgever, er op toe dat de opsporingsambtenaar de geweldsbevoegdheden niet meer gebruikt en de betreffende geweldsmiddelen inlevert op de laatste dag van de gestelde termijn. Inzet in de dienst met de geweldsmiddelen is dan niet meer toegestaan tot het moment dat de vereiste toetsen met voldoende resultaat zijn afgelegd. Uitzondering hierop vormt het vervoer van een geweldsmiddel voor trainingsdoeleinden. Indien een opsporingsambtenaar de op hem van toepassing zijnde toetsen GB en AZV wel heeft gehaald, maar de toets schietvaardigheid niet, is slechts een beperkte inzet zonder vuurwapen mogelijk.

Indien een opsporingsambtenaar toch onrechtmatig de geweldsbevoegdheid gebruikt dan wel met geweldsmiddelen is ingezet in de dienst kan zowel de betrokken opsporingsambtenaar als diens werkgever aansprakelijk worden gesteld. Bij een zich voordoend geweldsincident zal het openbaar ministerie onderzoek doen naar de toedracht en daarbij tevens de geoefendheid van de ambtenaar onderzoeken. Het is dan ook een verantwoordelijkheid van zowel de werkgever als van de betrokken opsporingsambtenaar om zorg te dragen voor het verrichten van passende, alternatieve werkzaamheden tot het moment dat de opsporingsambtenaar weer voldoet aan de eisen van geoefendheid.

Toets geweldsbeheersing

Op 31/12 dient men 1× geslaagd te zijn

Toets aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden

Op 31/12 dient men 1× geslaagd te zijn

Toets schietvaardigheid

Zowel op 30/6 als op 31/12 dient men 1× geslaagd te zijn

Wanneer inleveren van welke geweldsmiddelen?

Geslaagd

Geslaagd

Geslaagd (beide keren)

Niets inleveren

Geslaagd

Geslaagd

Gezakt (eerste kalenderhalfjaar)

Alleen vuurwapen inleveren op 30/6

Geslaagd

Geslaagd

Gezakt (tweede kalenderhalfjaar)

Alleen vuurwapen inleveren op 31/12

Gezakt

Geslaagd

Geslaagd (beide keren)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Gezakt

Gezakt

Geslaagd (beide keren)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Geslaagd

Gezakt

Geslaagd (beide keren)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

    

Gezakt

Gezakt

Gezakt (eerste kalenderhalfjaar)

Vuurwapen inleveren op 30/6; alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Gezakt

Gezakt

Gezakt (tweede kalenderhalfjaar)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Gezakt

Geslaagd

Gezakt (eerste kalender halfjaar)

Vuurwapen inleveren op 30/6; alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Gezakt

Geslaagd

Gezakt (tweede kalender halfjaar)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Geslaagd

Gezakt

Gezakt (eerste kalender halfjaar)

Vuurwapen inleveren op 30/6; alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Geslaagd

Gezakt

Gezakt (tweede kalender halfjaar)

Alle geweldsmiddelen inleveren op 31/12

Artikel 3. Het zorgdragen voor training en toetsing

De werkgever biedt de opsporingsambtenaar, ter voorbereiding op de toetsen, gelegenheid tot het volgen van op deze toetsen toegesneden trainingen. Het spreekt daarnaast voor zich dat ook de opsporingsambtenaar de verplichting heeft om optimaal zorg te dragen voor het bijhouden van de benodigde kennis en vaardigheden in voorbereiding op de toetsen. Conform artikel 39, van het BBO ziet de direct toezichthouder erop toe dat de werkgever zorg draagt voor het onderricht aan de opsporingsambtenaar en dat de toetsen op zorgvuldige wijzen worden afgenomen.

Op grond van artikel 7, tweede lid, onderdeel a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten ziet het hoofd van het Functioneel Parket erop toe dat de opsporingsambtenaar beschikt over de bekwaamheid die noodzakelijk is voor de uitoefening van de hem toegekende bevoegdheden.

Artikel 4. Meldingsplicht

Indien een opsporingsambtenaar op de laatste dag van de gestelde periode de betreffende toets nog niet of niet met voldoende resultaat heeft afgelegd, informeert de toetser direct de werkgever van de opsporingsambtenaar alsmede de direct toezichthouder hierover. De werkgever is er verantwoordelijk voor dat de opsporingsambtenaar niet ongerechtigd gebruik maakt van zijn geweldsbevoegdheid.

Artikel 5. Registratie en publicatie

De in artikel 5 opgenomen registratie- en publicatieplicht waarborgt dat de werkgevers over gegevens omtrent de deelname aan de schietoefeningen en omtrent de deelname aan en resultaten van de drie toetsen beschikken en dat deze gegevens in het jaarverslag toegankelijk worden gemaakt. De publicatieplicht doet hierbij gelijktijdig recht aan de specifieke rol die het Besluit buitengewoon opsporingsambtenaar toekent aan het (direct) toezicht in relatie tot de verantwoording naar zowel de ambtenaar zelf als naar zijn werkgever.

Den Haag, 23 mei 2007

De Minister van Justitie,

E.M.H. Hirsch Ballin

Naar boven