27 858 Gewasbeschermingsbeleid

Nr. 488 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN WATERSTAAT

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 oktober 2019

In deze brief informeer ik u mede namens de Minister voor Medische Zorg en Sport over de actuele ontwikkelingen rondom het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Het terugdringen van vermijdbaar gebruik past in het bredere kader om te streven naar een gezonde en veilige leefomgeving, die ook als zodanig wordt ervaren.

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw is in bijna alle gevallen vermijdbaar en de afgelopen jaren zijn belangrijke stappen gezet om dit gebruik terug te dringen. Al enkele jaren geldt een verbod op het professioneel gebruik buiten de landbouw, met een aantal uitzonderingen die steeds verder worden afgebouwd. Dat het beleid daadwerkelijk resulteert in een sterke afname van het gebruik, blijkt uit de gebruikscijfers die het CBS op 29 augustus 2019 heeft gepubliceerd1. Volgens het CBS is het gebruik door overheden in 2018 met 82% gedaald ten opzichte van vijf jaar daarvoor.

De cijfers van het CBS illustreren de omslag zoals wij die met elkaar beogen, namelijk van een situatie van vanzelfsprekend naar bestrijdingsmiddelen grijpen naar een situatie van het gewoon vinden dat andere maatregelen worden genomen. Ik vind dat een mooi resultaat en een compliment waard aan alle terreinbeheerders die deze omslag hebben gemaakt.

Tijdens het Algemeen Overleg gewasbeschermingsmiddelen van 6 juni 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 481) heb ik uw Kamer toegezegd een brief te sturen over de precieze vormgeving van het uitgangspunt «nee, tenzij» voor professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, waarin ik zou ingaan op de uitzonderingen voor sportvelden en pilots bij ProRail. Ik heb u op verzoek van Kamerlid Lodders ook toegezegd in deze brief te beschrijven hoe de effecten van het illegaal gebruik van azijn kunnen worden onderzocht. Op verzoek van Kamerlid Ouwehand licht ik toe of het wetsvoorstel (waarmee een juridische grondslag wordt gecreëerd voor een verbod op het particulier gebruik) ook een verbod op neonicotinoïden mogelijk zal maken.

Ik zal dan nu ingaan op de aanpak van het professioneel gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw. Dat is verboden, maar daar zijn een paar uitzonderingen op gemaakt. We willen – dat wordt breed gedeeld door de Kamer – daar waar het kan van die uitzonderingen af. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg op 6 juni 2019 heb aangegeven, wil ik daarvoor het principe «nee tenzij» strikt hanteren. Dat betekent dat het gebruik verboden is, tenzij er hele goede argumenten zijn om nog een uitzondering te maken. Die argumenten kunnen zijn dat alternatieven nog niet in alle redelijkheid uitvoerbaar zijn en in sommige situaties dat de veiligheid in het geding is als per se alternatieven moeten worden ingezet. Om een goede afweging te kunnen maken, wil ik mij telkens baseren op het oordeel van onafhankelijke deskundigen aan wie ik advies zal vragen. Per toepassingsgebied zal ik het tijdpad van uitfaseren aangeven.

Het toepassen van «nee tenzij» leidt tot de volgende afbouw van de bestaande uitzonderingen:

  • Lijst met uitzonderingen in de Regeling: voor het nieuwe beheerseizoen van 2020 treedt een gewijzigde Regeling in werking. Het aantal te bestrijden soorten planten en insecten waarvoor professioneel gebruik buiten de landbouw nog is toegestaan, wordt hierin ongeveer gehalveerd.

  • Sportvelden: na 2022 mogen geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt en tot die tijd alleen tegen een beperkt aantal plagen.

  • ProRail: inzet op volledige uitfasering in 2025, mits huidige pilots succesvol zijn en bruikbare en haalbare alternatieven op de markt komen.

  • Rijkswaterstaat: beëindigt het gebruik geheel in 2021.

Ik licht dit hieronder nader toe.

Uitzonderingen in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden

Voor het nieuwe beheerseizoen van 2020 treedt een gewijzigde Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden in werking waarin de uitzonderingen op het verbod, zoals een aantal te bestrijden plantensoorten en recreatieterreinen, aanzienlijk wordt verminderd.

Aan een onafhankelijk deskundige heb ik gevraagd te evalueren welke van deze uitzonderingen nog steeds nodig zijn. Deze deskundige is te rade gegaan bij terreinbeheerders, uitvoerende bedrijven en technische ontwikkelaars, en heeft in het veld praktijksituaties bezocht en beoordeeld. Op grond hiervan kan ik het aantal uitzonderingen aanzienlijk beperken. Een conceptversie van een op die manier gewijzigde Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden zal ik ter consultatie voorleggen aan terreinbeheerders.

Sportvelden

Na 2022 mogen geen gewasbeschermingsmiddelen meer worden gebruikt op sportvelden en in de tussentijd wordt het gebruik alleen nog toegestaan voor een beperkte lijst met te bestrijden plagen.

Voor sportvelden is een Green Deal gesloten om het gebruik af te bouwen. Helaas blijkt het niet mogelijk om in 2020, zoals beoogd, al volledig naar een chemievrij beheer over te gaan. Voor sportvelden zal nog tot en met 2022 een uitzondering gelden om alleen voor een beperkt aantal en nog nader vast te stellen specifieke hardnekkige plagen (zoals bepaalde onkruiden, schimmels en insecten) – daar waar geen werkend alternatief is – gewasbeschermingsmiddelen te mogen gebruiken. Het zou dan bijvoorbeeld kunnen gaan om schimmels, emelten (larven van de langpootmug) en engerlingen (larven van een keversoort) in grasvelden en enkele hardnekkige onkruidsoorten. Zoals hiervoor beschreven zal ik mij ook hier baseren op het oordeel van onafhankelijke deskundigen over de uitvoerbaarheid van alternatieven. Waar alternatieven moeten worden ontwikkeld, kan de innovatieregeling van de Minister Medische Zorg en Sport daarvoor budget beschikbaar stellen. Op die manier wordt de ambitie optimaal gekoppeld aan het belang dat sportbeoefening in de maatschappij heeft. De aanpassing voor sportvelden wordt meegenomen in de wijziging die voor het nieuwe beheerseizoen van 2020 in werking treedt.

ProRail

Het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen door ProRail is ten opzichte van 2013 met 16% gedaald. Veel van de huidige beschikbare alternatieve methoden voor onkruidbestrijding (zoals wegbranden, borstelen of handmatig wieden) zijn gezien de aard van de verharding van het ballastbed en het schouwpad, de moeilijke bereikbaarheid, de veiligheid langs het spoor en het voorkomen van beschadigingen aan de aanwezige bekabeling zeer moeilijk toepasbaar. Dat verklaart ook de uitzonderingspositie die in 2016 is toegekend.

ProRail blijft zich inzetten om het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen (o.a. glyfosaathoudende middelen) steeds verder terug te dringen. Mits de huidige pilots succesvol zijn en bruikbare en haalbare alternatieven op de markt komen, zet Prorail in op een volledige uitfasering in 2025. Hiertoe heeft ProRail onder andere eind 2018 alle informatie over alternatieve methoden van onkruidbestrijding geïnventariseerd om inzicht te krijgen in wat waar inzetbaar is en voor welke situaties het nog aan alternatieven en/of kennis daarvan ontbreekt. Mede op basis daarvan lopen er op dit moment verschillende pilots voor een preventieve aanpak van onkruid, zoals het gebruik van antivegetatiematten. Een andere pilot loopt om Japanse duizendknoop met elektriciteit aan te pakken. Mocht deze methode effectief blijken en geen risico’s voor het spoor opleveren, zou deze methode mogelijk ook bij andere onkruiden gebruikt kunnen worden. Tot slot neemt ProRail ook deel in een onderzoek naar de toepasbaarheid van alternatieve bestrijdingsmethoden voor het spoor in Europees (UIC) verband. Deze pilots worden in verschillende seizoenen toegepast en bij goede resultaten vervolgens geïmplementeerd.

Rijkswaterstaat

Zoals ik u heb gemeld tijdens het debat op 6 juni 2019 zal Rijkswaterstaat het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in 2021 geheel beëindigen. Op dit moment kan Rijkswaterstaat nog gebruik maken van de uitzondering die is opgenomen om de veiligheid van waterwerken te borgen.

Naast het beëindigen van het eigen gebruik, werkt Rijkswaterstaat aan het laten beëindigen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in uiterwaarden, dat wil zeggen gebieden die soms voor de landbouw worden gebruikt, maar die tevens een gedeelte van het jaar onder water staan en daarmee een belangrijke functie hebben in het waterbeheer. Hiermee wordt uitvoering gegeven aan de actie uit de Delta-aanpak waterkwaliteit en zoet water «Opnemen van voorschriften over beperking van het gebruik van mest en gewasbeschermingsmiddelen in nieuwe pachtovereenkomsten voor RWS-areaal» (Kamerstuk 27 625, nr. 379).

Het wetsvoorstel (juridische grondslag voor verbod particulier gebruik)

Particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen

In mijn brief van 16 april 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 448) heb ik u over de aanpak van het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen geïnformeerd. Het wetsvoorstel, dat dit najaar in consultatie wordt gebracht, verruimt de bestaande juridische grondslag voor het beperken of verbieden van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zodat een verbod ook voor particulier gebruik mogelijk wordt. Net als bij het professioneel gebruik zal het dus niet een verbod op de verkoop van middelen mogelijk maken, omdat de toelating op de markt van gewasbeschermingsmiddelen in een Europese verordening is geregeld. Het betreft dus een gebruiksverbod waarvan de noodzaak goed onderbouwd zal moeten zijn. Het is daarom de vraag of en wanneer – via een algemene maatregel van bestuur – daadwerkelijk gebruik wordt gemaakt van deze juridische grondslag om het gebruik te verbieden.

Parallel aan de wetswijziging zal eind dit jaar de evaluatie van de Green Deal Verantwoord particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen starten en aan de hand daarvan zal ik u voor de zomer van 2020 informeren over de mogelijkheden en de noodzaak van een verbod op het particulier gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.

Neonicotinoïden/biociden

Tijdens het debat op 6 juni 2019 vroeg Kamerlid Ouwehand of het wetsvoorstel ook een verbod op het particulier gebruik van neonicotinoïden mogelijk zou maken. Zij wees daarbij op de motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 27 858, nr. 151) waarin de regering wordt verzocht een algeheel verbod af te kondigen op de verkoop van neonicotinoïden aan particulieren, zowel als bestrijdingsmiddel als als biocide. Volgens het Ctgb zijn er momenteel nog tien biociden met neonicotinoïden toegelaten voor niet-professioneel gebruik (grotendeels voor gebruik binnenshuis tegen mieren, kakkerlakken en vliegen) en is geen enkel gewasbeschermingsmiddel met neonicotinoïden toegelaten voor particulieren. Waar het wetsvoorstel zich met name richt om een gebruiksverbod van gewasbeschermingsmiddelen door particulieren mogelijk te maken, heeft de vraag van Kamerlid Ouwehand over neonicotinoïden dus geheel betrekking op biociden. Het Kabinet heeft in het verleden een aantal brieven gestuurd over de uitvoering van de betreffende motie (Kamerstuk 27 858, nrs. 212, 213, 216, 228, 264 en 303). In de brief van 10 februari 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 228) staat dat ter uitvoering van de motie het Ctgb advies is gevraagd over een dergelijk verbod. Het ging destijds nog om veertien middelen. Daarbij is uitdrukkelijk gekeken naar mogelijke risico’s voor bijen en risico’s voor kinderen. Het Ctgb concludeerde dat er geen inhoudelijke reden bestaat om tot een grondige herbeoordeling over te gaan. De conclusie luidde toen dat er geen grondslag is om over te gaan tot een algemeen verbod van het particulier gebruik van deze middelen. In mijn recente brief van 24 september 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 483) heb ik u geïnformeerd over mijn beleid om het vermijdbaar gebruik van biociden terug te dringen.

Onderzoek naar effecten van uitwijkgedrag

Kamerlid Lodders heeft mij tijdens het debat op 6 juni 2019 gevraagd of de effecten van uitwijkgedrag (van toegelaten middelen met bijvoorbeeld de werkzame stof glyfosaat naar niet toegelaten middelen zoals azijn) in kaart kunnen worden gebracht. Op mijn verzoek is het RIVM momenteel bezig dit te onderzoeken.

De opzet van het onderzoek is dat de risico’s van het gebruik van azijn zonder toelating wordt vergeleken met toegelaten middelen met azijnzuur als werkzame stof. Daarbij zullen risico’s van uitwijkgedrag worden ingeschat op grond van het ontbreken van gerichte voorschriften voor onkruidbestrijding op het etiket van azijn om risico’s te beperken. Ook wordt gekeken naar de risico’s die kunnen optreden doordat azijn zonder toelating (met name schoonmaakazijn) in veel hogere concentraties op de markt kan worden gebracht dan de concentratie azijnzuur in toegelaten middelen. Ik zal de resultaten van dit onderzoek voor de Kerst aan uw Kamer aanbieden.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Naar boven