Leidraad Invordering 2016 Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

 

 

 

Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied 12

1.1. Inleiding 12

1.1.1. Lijst met gebruikte afkortingen 12

1.1.2. Definities 13

1.1.3. Reikwijdte beleidsvoorschriften 13

1.1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden 14

1.1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur 14

1.1.6. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen 15

1.1.7. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven 15

1.1.8. Voor de invordering minder geschikte dagen 15

1.1.9. Binnenkomst van bescheiden 16

1.1.10. Positie belastingdeurwaarder 16

1.1.11. Bewaren invorderingsbescheiden 17

1.1.12. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen 17

1.1.13. Informatieplicht 17

1.1.14. Diplomatieke status 17

1.2. Toepassingsgebied 18

 

Artikel 2 Begrippen 18

2.1. Woonplaats 18

2.2. Vertaalbepalingen Waterschapswet en Gemeentewet 18

 

Artikel 3 Bevoegdheden ontvanger 18

3.1. Fiscale en civiele bevoegdheden 19

3.2. Conservatoir beslag 19

3.2.1.Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering 19

3.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag 19

3.3. Gerechtelijke procedures: toestemming 19

3.3.1 Juridische bijstand 19

3.3.2 Toestemming 20

3.4. Faillissementsaanvraag 20

 

Artikel 3a (geen beleidsregels vastgesteld) 20

 

Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder 20

4.1. Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder 20

4.2. Bescherming 20

4.3. Aanwijzing 20

4.4. Legitimatie 21

 

Artikel 5 (n.v.t.) 21

 

Artikel 6 Reikwijdte van de wet 21

6.1. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet 21

 

Artikel 7 Betaling en afboeking 21

7.1. Tijdstip betaling 21

7.2. De afboeking van de betaling 22

7.3.Teveel betaling 22

7.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen 22

7.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen 22

7.6. Afboeking betaling op bestuurlijke boeten waarvoor uitstel is verleend 22

7.7. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden 23

7.8. Betaling bij vergissing 23

7.9. Mededeling afboeking betaling 23

7.10. Betaling van kleine bedragen 23

7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke saneringsregeling en faillissement 23

 

Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven 24

7a.1. Aanwijzen rekeningnummer voor uitbetaling 24

7a.2. Uitbetalingsfouten 24

 

Artikel 8 Bekendmaking aanslag 25

8.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties 25

8.2. Vervallen 25

8.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet 25

8.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag 25

 

Artikel 9 Betalingstermijnen 25

9.1. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige aanslagen 26

9.2. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van voorlopige teruggaven 26

9.3. Uitbetaling voorlopige teruggave in één termijn 26

9.4. Dagtekening aanslagbiljet 26

9.5. Begrippen bij betalingstermijnen 26

9.6. Regeling betalingstermijnen 26

9.7. Automatische incasso 26

 

Artikel 10 Versnelde invordering 27

10.1. Reikwijdte versnelde invordering 27

10.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering 28

10.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering 28

10.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering 28

10.5. Beslag en versnelde invordering 28

10.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering 29

10.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering 29

 

Artikel 11 Aanmaning 29

11.1. De geadresseerde van de aanmaning 29

11.2. Aanmaning ten onrechte verzonden 29

11.3. Achterwege laten van tussentijdse vervolging en aanmaning 30

11.4. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning 30

11.5. Betalingsherinnering 30

11.6. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg 30

 

Artikel 12 Dwangbevel 30

12.2. Aan wie betekent de ontvanger een dwangbevel 31

 

Artikel 13 Betekening van het dwangbevel 31

13.1. Betekening dwangbevel per post 31

13.1.1. Adressering van per post betekende dwangbevelen 32

13.2. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder 32

13.3. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel 33

 

Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel 33

14.1. Tenuitvoerlegging algemeen 33

14.1.1. Keuze van invorderingsmaatregelen 33

14.1.2. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging 33

14.1.3. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden 34

14.1.4. Volgorde van uitwinning bij beslag 34

14.1.5. Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde zaken 34

14.1.6. Beslaglegging voor vordering van derden 34

14.1.7. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan voorwaarden 35

14.1.8. Opheffing beslag tegen betaling door een derde 35

14.1.9. Opschorten van de executie 35

14.1.10. Onderhandse verkoop 35

14.1.11. Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop 36

14.1.12. Strafrechtelijk beslag 36

14.1.13. Invordering en ontnemingswetgeving 36

14.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn 37

14.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken 37

14.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken 37

14.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken 37

14.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken 37

14.2.5. Beslag op roerende zaken van derden 37

14.2.6. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming roerende zaken 37

14.2.7. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag roerende zaken 37

14.2.8. Beslag roerende zaken bij derden 38

14.2.9. Wegvoeren van beslagen zaken 38

14.2.10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en belasting zware

motorrijtuigen en beslag roerende zaken 39

14.2.11. Afsluiting en beslag roerende zaken 39

14.2.12. Bewaarder en beslag roerende zaken 39

14.2.13. Executoriale verkoop computerapparatuur 40

14.2.14. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken 40

14.2.15. Beslag op illegale zaken 40

14.2.16. Bieden voor rekening Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland en beslag

roerende zaken 40

14.2.17. Opheffing van het beslag op roerende zaken 41

14.2.18. Afboeking executie-opbrengst verkoop roerende zaken 41

14.2.19. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken 41

14.2.20. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken 41

14.2.21 Relaas van onttrekking 41

14.3. Beslag op onroerende zaken 41

14.3.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag

onroerende zaken 41

14.3.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken 41

14.3.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken 42

14.3.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken 42

14.3.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken 42

14.4. Beslag onder derden 42

14.4.1. Beslag op vordering van een derde 42

14.4.2. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19 43

14.4.3. Roerende zaken bij derden 43

14.4.4. Plaats beslaglegging en derdenbeslag 43

14.4.5. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor geldt 43

14.4.6. Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring 43

14.4.7. Bij derdenbeslag niet afdragen na het doen van verklaring 43

14.4.8. Afdracht binnen de vierwekentermijn bij derdenbeslag 43

14.4.9. Derdenbeslag op polis van levens-of spaarverzekering of lijfrente 44

14.4.10. Retentierecht en derdenbeslag 44

14.4.11. Opheffing van het derdenbeslag 44

14.4.12. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag 44

14.4.13. Derdenbeslag onder de Staat of de ontvanger en het doen van verklaring 45

14.4.14. Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf 45

14.5. Beslag op schepen 45

14.5.1. Beletten van het vertrek van het schip 45

14.5.2. De executie van schepen 45

14.5.3. Afgelasting van de verkoop van een schip 45

14.5.4. Deskundige hulp en beslag op schepen 46

14.5.5. Opheffing van het beslag op schepen 46

 

Artikel 15 (geen beleidsregels) 46

 

Artikel 16 Doorlopend beslag 46

16.1 Derdenbeslag op een voorlopige teruggaaf/voorschot 46

 

Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel 46

17.1. Schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel 47

17.2. Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering 47

 

Artikel 18 (geen beleidsregels 47

 

Artikel 19 Doen van een vordering 47

19.1. Vordering algemeen 47

19.1.1. Bekendmaking vordering 47

19.1.2. Voldoen aan de vordering 48

19.1.3. Niet voldoen aan de vordering 48

19.1.4. Intrekken van een vordering 48

19.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie tot vordering 48

19.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering 48

19.1.7. Notoire wanbetaler en vordering 49

19.2. De faillissementsvordering 49

19.2.1. Aan te melden schulden in faillissement 49

19.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn boedelschulden in

Faillissement 50

19.2.3. Opkomen in faillissement 50

19.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen 50

19.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen 50

19.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen 50

19.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen 51

19.3.4. Informatieverstrekking voor vaststelling beslagvrije voet 51

19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslag periodieke uitkering 52

19.3.6. Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet 52

19.3.7. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm 52

19.3.8. Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf 52

19.4. Beslagvrije voet en overheidsvordering 52

 

Artikel 20 Lijfsdwang (n.v.t.) 52

 

Artikel 21 Voorrecht rijksbelastingen (n.v.t.) 52

(N.B. zeer hoge preferentie o.g.v. art. 138, lid 3 Waterschapswet)

 

Artikel 22 Bodemrecht 53

22.1. Werkingssfeer bodemrecht 53

22.2. Bodemrecht en bestuurlijke boeten 53

22.3. Overbetekening bodembeslag 53

22.4. Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement 54

22.5. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement 54

22.6. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar 54

22.7. Bodemrecht en voorrang 54

22.8. Verzet en beroep 54

22.8.1. Verzet artikel 435, derde lid Rv tegen bodembeslag 54

22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel 435,

derde lid, Rv inzake bodembeslag 54

22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag 54

22.8.4. Beroepschrift ex artikel 22 van de wet 54

22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet 54

22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex artikel 22,

eerste lid, van de wet 55

22.8.7. Beslissing dagelijks bestuur op het beroepschrift tegen een bodembeslag 55

22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag 55

22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag 55

22.8.10. Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex artikel 22, eerste lid,

van de wet 56

22.8.11. Beëindiging operationele leaseovereenkomst 56

22.8.12. Executie en bodemrecht 56

 

Artikel 22a, artikel 23 en artikel 23a (n.v.t.) 56

 

Artikel 24 Verrekening 56

24.1. Wanneer verrekening 56

24.2. Betwiste schuld en verrekening 56

24.3. Reikwijdte van de verrekening 57

24.4. Bekendmaking verrekening 57

24.5. Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting 57

24.6. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding 57

24.6.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding 57

24.6.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen 57

24.6.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding 58

24.6.4. Verzoek om instemming met cessie of verpanding en Awb 58

24.6.5. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb 58

24.6.6. Bekendmaking beschikking dagelijks bestuur bij cessie of verpanding 58

24.6.7. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming met cessie

of verpanding 58

 

Artikel 25 Uitstel van betaling 59

25.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid 59

25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om uitstel 59

25.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling 59

25.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel 59

25.1.4. Redenen beëindigen uitstel 60

25.1.5. Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn 60

25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel 61

25.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel 61

25.1.8. Na (afwijzen) uitstel tien dagen wachttijd 61

25.1.9. Uitstel voor een ambtshalve belastingaanslag 61

25.1.10. Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten 61

25.1.11. Uitstel voor een bestuurlijke boete 61

25.1.12. Tijdens uitstel nieuwe aanslagen voldoen 62

25.1.13. Zekerheid bij uitstel 62

25.1.14. Tijdstip indiening verzoek om uitstel 62

25.1.15. Verzoekschriften aan andere instellingen 62

25.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag 63

25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag 63

25.2.2. Bezwaarschrift geldt niet als verzoek om uitstel; idem beroepschrift 63

25.2.2.A Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift 63

25.2.2.B Ontbrekende gegevens 63

25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling 64

25.2.4. Uitstel in verband met een onderlinge overlegprocedure 64

25.2.5. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar 64

25.2.6. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden belastingschuld 64

25.2.7. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar 65

25.2.7A. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel 65

25.2.8. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag 65

25.2.9. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de belastingaanslag 65

25.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag 65

25.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te betalen

bedragen 65

25.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel 66

25.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te betalen bedrag 66

25.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag 66

25.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen 66

25.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met betalingsproblemen 66

25.4.2. Uitstel en motorrijtuigenbelasting (n.v.t.) 67

25.4.3. Verrekening tijdens een betalingsregeling 67

25.4.4. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance 67

25.5. Betalingsregeling voor particulieren 67

25.5.1. Duur betalingsregeling particulieren 67

25.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren 68

25.5.3. Kort uitstel particulieren 68

25.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren 68

25.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren 68

25.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren 69

25.5.7. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven 69

25.5.8. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan derden 69

25.5.9. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten 69

25.5.10. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor 70

25.5.11. Betalingsregeling langer dan twaalf maanden 70

25.6. Betalingsregeling voor ondernemers 70

25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers 70

25.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers 70

25.6.2A. Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers 70

25.6.2B. Verklaring derde deskundige 71

25.6.2C. Geen uitstel voor ondernemers in verband met betalingsproblemen als al

kort uitstel is verleend 71

25.6.2D. Kort uitstel van betaling voor ondernemers 71

25.6.3. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers 71

25.6.4. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie 71

25.7. Administratief beroep 72

25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het dagelijks bestuur 72

25.7.2. Beroepsfase uitstel 72

25.7.3. Beslissing dagelijks bestuur op beroepschrift bij uitstel 72

25.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel 72

25.7.5. Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger 72

 

Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen 73

26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid 73

26.1.0. Bijzonderheden Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland 73

26.1.0.1. Kwijtscheldingsnorm 73

26.1.0.2. Normbedragen 73

26.1.0.3. Vervallen 73

26.1.0.4. Geautomatiseerde kwijtschelding 73

26.1.0.5. Geautomatiseerde toetsing 73

26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden 74

26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding 74

26.1.2.1. Kosten van vervolging 74

26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om kwijtschelding 74

26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om kwijtschelding 75

26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden 75

26.1.6. Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding 75

26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding tien dagen wachttijd bij voortzetting invordering 75

26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding 75

26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend 76

26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding 77

26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen 77

26.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren 78

26.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren 78

26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren 78

26.2.3. De auto en kwijtschelding particulieren 78

26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren 78

26.2.5. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren 79

26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren 79

26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren 79

26.2.8. Levensloopregeling en kwijtschelding voor particulieren 79

26.2.9. Beroepsvermogen wikker en kwijtschelding voor particulieren (vervallen) 79

26.2.10. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren 79

26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren 80

26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren 80

26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en kwijtschelding voor particulieren 81

26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor particulieren 82

26.2.15. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van voorhuwelijkse

belastingschulden 82

26.2.15.A. Woonlasten van meerpersoonshuishoudens 82

26.2.16. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en kwijtschelding

voor particulieren 82

26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP 82

26.2.18. Inkomen Wikker (vervallen) 83

26.2.19. Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de bijstandsuitkering 83

26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland 83

26.3. Kwijtschelding van belastingen voor ondernemers 83

26.3.1.1.Kwijtschelding voor ondernemers voor privé-belastingen 83

26.3.1.2.Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord 83

26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers 83

26.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord 84

26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord 84

26.3.5. Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord 84

26.3.6. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord 85

26.3.7. Rente en kosten en saneringsakkoord 85

26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord 85

26.4. Administratief beroep 86

26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding 86

26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding 86

26.4.3. Beroepsfase kwijtschelding 86

26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding 86

26.4.5. Beslissing dagelijks bestuur op beroep bij kwijtschelding 86

26.4.6. Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek om kwijtschelding 87

26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding 87

26.5. Voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding 87

26.5.1. Invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding 87

26.5.2 Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om kwijtschelding 87

Artikel 27 Verjaring 88

27.1. Versnelde invordering en verjaring 88

27.2. Aansprakelijkgestelden en verjaring 88

27.3. Stuiting van de verjaring 88

27.4. Schorsing van de verjaring 89

27.5. Afstand van verjaring 89

27.6. Rente en kosten en verjaring 89

 

Artikel 27a Betalingskorting (n.v.t.) 89

 

Artikel 28 Invorderingsrente 89

 

Artikel 28a Invorderingsrente bij terugbetaling 90

 

Artikel 28b Invorderingsrente bij vermindering 90

 

Artikel 29 Invorderingsrente / wettelijke rente 90

 

Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente 90

30.1. Beschikking terugnemen betalingskorting 91

30.2. Verzoek tot vermindering rente is bezwaar 91

30.3. Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie 91

30.4. Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van betaling 91

30.5. Geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting 91

 

Artikelen 31 en 31a renteregeling Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland 91

 

Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen 91

32.1. Keuze aansprakelijkheid 92

32.2. Gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid 92

 

Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste

vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen 92

33.1. Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid 92

33.2. Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid 92

33.3. Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid 93

33.4. Vereffenaar bij aansprakelijkheid 93

33.5. Bestuurder bij aansprakelijkheid 93

33.6. Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid 93

33.7. Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers 93

 

Artikelen 34 tot en met 47 (n.v.t.) 94

 

Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen 94

48.1. Beneficiaire aanvaarding 94

48.2. Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege 94

48a (n.v.t.) 94

 

 

Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling 94

49.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke 95

49.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente 95

49.3. De aansprakelijkstelling -in gebreke zijn 95

49.3.1. Wanneer in gebreke 95

49.3.2. In gebreke zijn en versnelde invordering 95

49.3.3. In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere invorderingsmaatregelen’ 95

49.4. Informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling ketenen

inlenersaansprakelijkheid 96

49.5. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden 96

49.6. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige 96

49.7. Volgorde van aansprakelijkstellen 96

49.8. Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de

beschikking aansprakelijkstelling 96

49.8.1. Bezwaar en uitstel van betaling 96

49.8.2. Beslissing op het bezwaarschrift 97

49.9. Overgangsrecht 97

49.9.1. Bij civiele procedure geen invordering of verrekening 97

49.9.2. Wijziging eis 97

 

Artikel 50 Vervallen

 

Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid 97

51.1. Conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar 97

 

Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling 97

52.1. Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling 98

 

Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding 98

53.1. Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld 98

 

Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijkgestelde 98

54.1. Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling 98

 

Artikelen 55 tot en met 57 (geen beleidsregels) 98

 

Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de

aansprakelijkgestelde 99

58.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure 99

58.2 Gegevens voor invordering van ‘eigen’ belastingschulden 99

58.3. Invorderingsonderzoek tijdens faillissement 99

 

Artikel 59 Informatieverplichting: gegevensdragers bij een derde (n.v.t.) 99

 

Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen 99

60.1. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie 99

60.2. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen 100

 

Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen 100

61.1. Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens 100

 

Artikel 62 Informatieverplichtingen van de administratieplichtige 100

 

Artikel 62a (geen beleidsregels) 100

 

Artikelen 63 en 63a (geen beleidsregels) 100

 

Artikelen 63b en 63c Bestuurlijke boeten 100

63b.1. Algemene uitgangspunten 101

63b.2. Betalingsverzuim bij aanslagbelastingen 101

63b.3. Verplichting toe te laten maken kopieën e.d. 101

 

63c Wijziging maximale hoogte verzuimboete (geen beleidsregels) 101

 

Artikel 64 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf

(geen beleidsregels) 101

 

Artikel 65 Opzettelijk niet nakomen informatieverplichting 101

65.1. Reikwijdte opzetcriterium bij misdrijf 102

 

Artikelen 65a en 66 (geen beleidsregels) 102

 

Artikel 67 Geheimhoudingsplicht 102

67.1. Bekendmaking aan de belastingschuldige 102

67.2 Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering 102

67.3. Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke

betalingen 103

 

Artikelen 68, 69, 70 tot en met 72 (n.v.t./geen beleidsregels) 103

 

Artikel 73 Insolventieprocedures 103

73.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures 103

73.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement 103

73.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of faillissement 103

73.1.3. Boedelschulden 104

73.1.4. Proceskostengarantie 104

73.1.5. Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator 104

73.1.6. Bodemvoorrecht in faillissement en in de WSNP 104

73.1.7. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar 104

73.1.8. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP 104

73.1.9. Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP 105

73.1.10. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in

relatie tot faillissement en WSNP 105

73.1.11. Toeslagenschuld in relatie tot WSNP en faillissement 105

73.1.12. Verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement 105

73.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering 105

73.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP 105

73.2.2. Na de toepassing van de WSNP 105

73.2.3. De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is ingetrokken 106

73.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd 105

73.3. Insolventieprocedure en surséance 105

73.3.1. Uitstel en surséance 105

73.3.2. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in

relatie tot surséance 105

73.4. Insolventieprocedure en faillissement 105

73.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen 105

73.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van faillissementsaanvraag 106

73.4.3. Particulieren en faillissement 106

73.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag 107

73.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling

faillissementsaanvraag door rechter 107

73.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag 107

73.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag 107

73.4.9. Verzet tegen faillietverklaring 108

73.4.10. Beroep op regresrecht in faillissement 108

73.4.11. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement 109

73.4.12. Opkomen in faillissement 109

73.4.13. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement 109

73.4.14. Na de toepassing van het faillissement 109

73.4.15. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure 109

73.4.16. Omzetting faillissement in WSNP 109

73.5. Insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering 110

73.5.1. Algemeen 110

73.5.2. Opschorten invorderingsmaatregelen na verzoek MSNP 111

73.5.3. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen 111

73.5.4. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP 111

73.5.5. Intrekken uitstel gedurende MSNP 111

73.5.6. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP 112

73.6. Insolventieprocedures en akkoorden 112

73.6.1. Buitengerechtelijk akkoord 112

73.6.2. Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord 112

73.6.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord 113

73.6.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord 113

73.6.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord 113

73.6.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord 113

73.6.7. (vervallen) 113

73.6.8. Gevolgen dwangakkoord 113

73.6.9. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord 114

 

Artikel 74 Uitstel-en kwijtscheldingsfaciliteiten 114

 

Artikel 75 Kosten van vervolging 114

75.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten 114

75.2. Aan derden toekomende bedragen 114

75.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten 115

75.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar 115

75.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten 115

75.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten 116

75.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten 117

75.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten 117

75.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten 117

75.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten 117

75.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel 117

 

Artikelen 76 tot en met 79 (n.v.t.) 118

 

Artikel 80 Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings)

aanslagen 118

80.1. Tenuitvoerlegging termijn dwangbevel 118

80.2. Moment van vaststelling (naheffings)aanslagen 118

 

 

Bijlage

A. Normen en normbedragen kwijtschelding 119

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Artikel 1 Inleiding en toepassingsgebied

 

Dit artikel bevat de inleiding van de Leidraad Invordering Sabewa Zeeland 2016

en het beleid over het toepassingsgebied zoals opgenomen in artikel 1 van

de wet.

 

1.1. Inleiding

Voor u ligt de Leidraad Invordering Sabewa Zeeland 2016.

Bij de opmaak van deze Leidraad is aansluiting gezocht bij de Rijksleidraad.

Het betreft echter geen kopie. Daar waar noodzakelijk heeft de ontvanger

bepalingen opgenomen die afwijken van de (Rijks)Leidraad.

 

Opzet van de Leidraad

Qua indeling in afdelingen, artikelen en paragrafen volgt de Leidraad de

Rijksleidraad. Een aantal artikelen uit de Invorderingswet 1990 en

onderdelen van de Rijksleidraad treft u niet aan. Reden hiervoor is dat deze

niet van toepassing zijn voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Bij diverse paragrafen treft u de opmerking aan: ‘deze paragraaf is niet van

toepassing voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland’. Reden

hiervoor is om de nummering van de originele Leidraad niet te veranderen,

de (half)jaarlijkse wijzigingen van het Ministerie van Financiën kunnen dan

sneller gevonden en veranderd worden.

 

In de tekst is de benaming ‘ontvanger’ gebleven, vanwege de leesbaarheid.

In de Waterschapswet en de Gemeentewet is gekozen om de term

ontvanger te vertalen door: ambtenaar belast met de invordering. Hierbij

wordt dan ook verwezen naar dit vertaalartikel. In de andere gevallen is wel

gekozen voor de directe vertaling van (Rijks)belastingfunctionarissen naar

de lokale benamingen.

 

Gelijk aan de Rijksleidraad bevat deze Leidraad Invordering alleen maar

beleidsregels. Werkinstructies zijn niet opgenomen.

 

Vaststelling Leidraad Invordering 2016

Vaststelling van deze Leidraad Invordering gebeurt door het dagelijks

bestuur van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

1.1.1. Lijst met gebruikte afkortingen

Afkorting Omschrijving

Awir Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen

Awb Algemene wet bestuursrecht

AWR Algemene wet inzake rijksbelastingen

BW Burgerlijk Wetboek

FW Faillissementswet

MSNP minnelijke schuldsanering natuurlijke personen

Pw Participatiewet

Rv Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering

Sr Wetboek van Strafrecht

Sv Wetboek van Strafvordering

UWV Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Wfsv Wet financiering sociale verzekering

WSF Wet Studiefinanciering 2000

WSNP wettelijke schuldsanering natuurlijke personen

 

1.1.2. Definities

-algemeen bestuur: het algemeen bestuur van de GR Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland;

-belasting(en): belastingen die door de GR Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden geheven;

 

-belastingdeurwaarder: de door het dagelijks bestuur aangewezen

ambtenaar als bedoeld in artikel 232, lid 4, sub d, van de Gemeentewet

en artikel 124, vijfde lid, onder d, van de Waterschapswet;

 

-belastingverordening: de verordening tot de heffing en invordering van belasting of rechten van de algemene besturen en gemeenteraden van de deelnemers aan het Openbaar Lichaam Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland;

 

-beleidsregels: beleidsregels in de zin van artikel 4:3 van de Awb op het

gebied van de heffing en invordering van belastingen en de uitvoering

van de Wet waardering onroerende zaken;

 

-besluit (het): het Uitvoeringsbesluit Invorderingswet 1990;

 

-dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland;

 

-echtgenoot: de echtgenoot, bedoeld in artikel 3 Pw;

 

-inspecteur: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar van

de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland, als bedoeld in artikel 232,

lid 4, sub a, van de Gemeentewet en artikel 124, vijfde lid, onderdeel a,

van de Waterschapswet, bevoegd tot het heffen van belastingen, en tot

de uitvoering van de Wet waardering onroerende zaken;

 

-ministerie: ministerie van Financiën, directoraat-generaal Belastingdienst, team particulieren en formeel recht of team ondernemingen;

 

-negatieve definitieve aanslag: de aanslag als bedoeld in artikel 15

AWR, waarbij de aldaar bedoelde verrekeningen hebben geleid tot een

per saldo negatief bedrag;

 

-negatieve voorlopige aanslag: de aanslag als bedoeld in artikel 13,

eerst lid, AWR tot een negatief bedrag;

 

-ondernemer: de belastingschuldige die een onderneming drijft of

zelfstandig een beroep uitoefent;

 

-ontvanger: de door het dagelijks bestuur aangewezen ambtenaar

belast met de invordering, bedoeld in artikel 232, lid 4, sub b, van de

Gemeentewet en artikel 124, lid 5, onderdeel b, van de

Waterschapswet, bevoegd tot de invordering van belastingen;

 

-particulier: de belastingschuldige die niet als ondernemer wordt aangemerkt;

-regeling (de): de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990;

-wet (de): de wet van 30 mei 1990 op de invordering van rijksbelastingen

(Invorderingswet 1990).

 

Onder de overige in deze leidraad gebruikte begrippen wordt hetzelfde

verstaan als de wet daaronder verstaat.

 

1.1.3. Reikwijdte beleidsvoorschriften n.v.t.

 

 

1.1.4. Aansprakelijkgestelden en andere derden

De invordering met betrekking tot aansprakelijkgestelden en andere derden

vindt voor een groot deel op overeenkomstige wijze plaats als de

invordering met betrekking tot belastingschuldigen. Omwille van de

leesbaarheid is vermeden steeds de aansprakelijkgestelden en andere

derden te noemen, zonder dat hiermee wordt beoogd de toepasselijkheid

van die voorschriften te beperken.

 

1.1.5. Awb en algemene beginselen van behoorlijk bestuur

In de invordering wordt zoveel mogelijk gehandeld in overeenstemming

met de Awb en het Besluit Fiscaal bestuursrecht, ondanks het feit dat artikel

3:40, titels 4.1 tot en met 4.3, artikel 4:125, titel 5.2, de hoofdstukken 6 en 7

en afdeling 10.2.1 Awb niet van toepassing zijn op de wet.

 

Dit betekent onder meer dat de beslistermijnen uit de Awb inclusief de

mogelijkheden tot verlenging van toepassing zijn, tenzij de wet, de regeling

of deze leidraad anders bepaalt.

• Voor beschikkingen op aanvraag geldt een termijn van acht weken

met de mogelijkheid hiervan af te wijken door een redelijke termijn

te noemen (zie artikel 4:13, 4:14 en 4:15 Awb).

• Voor het beslissen op bezwaarschriften geldt een termijn van zes weken

en een verdagingstermijn van maximaal zes weken, met de

mogelijkheid tot verder uitstel in gezamenlijk overleg (artikel 7:10 Awb).

• Voor beslissingen op beroepschriften bij administratief beroep wordt

uitdrukkelijk afgeweken van art. 7:24 Awb. De beslistermijn is vier

maanden, gerekend vanaf het moment waarop het beroepschrift is

ingediend. De termijn wordt opgeschort met ingang van de dag waarop

de indiener is verzocht en verzuim als bedoeld in art. 6:6 Awb te

herstellen, tot de dag waarop het verzuim is hersteld of de daarvoor

gestelde termijn ongebruikt is verstreken. Het beroepsorgaan kan de

beslissing zes weken verdagen, met de mogelijkheid tot verder uitstel in

gezamenlijk overleg (artikel 7:24 Awb).

Het uitgangspunt met betrekking tot de Awb-conforme werkwijze geldt niet voor

de regeling inzake de dwangsom bij niet tijdig beslissen (paragraaf 4.1.3.2 Awb).

 

Het laatste betekent dat bij de uitvoering van de wet de dwangsom uitsluitend

van toepassing is op de volgende gevallen:

• bezwaarschriften tegen beschikkingen invorderingsrente als bedoeld in

artikel 30, eerste lid, van de wet;

• bezwaarschriften tegen beschikkingen aansprakelijkstelling als bedoeld

in artikel 49, eerste lid, van de wet;

• bezwaar-en beroepschriften als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de

Kostenwet invordering rijksbelastingen.

 

Een andere bepaling uit de Awb die van toepassing is bij invordering is

artikel 4.84 Awb. Op grond van die bepaling is het mogelijk af te wijken van

de beleidsregels zoals die zijn opgenomen in deze leidraad. Dit is

gerechtvaardigd als toepassing van die regels voor een of meer

belanghebbenden gevolgen zou hebben die vanwege bijzondere

omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die de

leidraad dient.

Dit laatste zal slechts bij hoge uitzondering aan de orde zijn. Het afwijken

van beleidsregels leidt in de regel immers tot schending van het

gelijkheidsbeginsel. Er moet dus sprake zijn van daadwerkelijk bijzondere

omstandigheden op grond waarvan onverkorte toepassing van de leidraad

onevenredig nadeel voor de betrokkene zou opleveren. Dit criterium gaat

aanzienlijk verder dan een belangenafweging als bedoeld in artikel 3:4 Awb.

Naast het zoveel mogelijk handelen in overeenstemming met de Awb moet

de ontvanger bij zijn handelen de algemene beginselen van behoorlijk

bestuur in acht te nemen, ook als sprake is van privaatrechtelijke

handelingen (beslag, executoriale verkoop en dergelijke). Dit betekent onder

meer dat als de belastingschuldige in een verzoek aan de Belastingdienst

aannemelijk heeft gemaakt dat er gegronde twijfels zijn bij de verschuldigdheid

van een onherroepelijk geworden belastingaanslag, de ontvanger de belasting-

aanslag marginaal toetst. Onder een onherroepelijk vaststaande belastingaanslag

wordt in dit verband verstaan een belastingaanslag waartegen geen bezwaar of

beroep meer open staat en waarvoor evenmin een ambtshalve beoordeling

mogelijk is in verband met termijnoverschrijding. Wanneer bij de marginale

toetsing blijkt dat een belastingaanslag in materiële zin niet verschuldigd kan

worden geacht, neemt de ontvanger voor een dergelijke aanslag geen

invorderingsmaatregelen. Onder invorderingsmaatregelen worden niet alleen

dwangmaatregelen zoals de tenuitvoerlegging van een dwangbevel, maar

ook de verrekening van een belastingaanslag met een belastingteruggaaf

daarin begrepen. Uitgangspunt hierbij is dat de marginale toetsing zich

beperkt tot feiten die de ontvanger bekend zijn op het moment dat hij tot

invordering overgaat.

De verrekening van een belastingaanslag waarvan is gebleken dat die in

materiële zin niet verschuldigd is met een belastingteruggaaf wordt niet

ongedaan gemaakt, tenzij het verzoek daartoe heeft plaatsgevonden binnen

één maand nadat de verrekening is bekendgemaakt.

 

1.1.6. Keuze uit verschillende invorderingsmaatregelen

Als de invordering op verschillende manieren kan plaatsvinden, heeft de

eenvoudigste, snelste en minst kostbare wijze voor de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland de voorkeur.

 

1.1.7. Invorderingsmaatregelen tegen grote bedrijven

Als de ontvanger invorderingsmaatregelen wil treffen die het voortbestaan

kunnen bedreigen van een bedrijf met meer dan vijftig werknemers, dan

vraagt hij daartoe toestemming van het dagelijks bestuur. Onder een bedrijf

wordt in dit verband ook verstaan een geheel van bij elkaar behorende

bedrijven of een zelfstandig uitgeoefend beroep. De betreffende gemeente wordt in kennis gesteld van de te treffen invorderingsmaatregelen.

 

Beslaglegging hoeft niet het hiervoor bedoelde effect te hebben, als de

ontvanger op een zodanige wijze kan handelen dat derden daarvan geheel

onwetend blijven.

 

De ontvanger vraagt altijd toestemming als:

-met de beslaglegging op korte termijn de verkoop van (een deel van) de

activa van het bedrijf wordt beoogd;

-door de beslaglegging de werkvoorraad en/of geldmiddelen geheel of

nagenoeg geheel worden vastgelegd;

-derden niet onkundig blijven van de beslaglegging, zoals steeds het

geval is bij derdenbeslag;

-de ontvanger aan een schuldeiser zodanige inlichtingen omtrent

openstaande belastingaanslagen verstrekt, dat deze kunnen dienen als

steunvorderingen bij het aanvragen van faillissement door die schuldeiser.

 

1.1.8. Voor de invordering minder geschikte dagen

Onverminderd het bij of krachtens artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel e

en artikel 18 van de wet, van de wet doet de deurwaarder geen exploten of

verricht geen executiehandelingen tussen 20.00 uur ’s avonds en 07.00 uur ’s

ochtends, op een zondag en op een algemeen erkende feestdag, behalve na

een daartoe strekkend verlof van de voorzieningenrechter. In aanvulling hierop

geldt dat de ontvanger geen invorderingsmaatregelen treft op Goede

Vrijdag.

 

De ontvanger zal geen invorderingsmaatregelen nemen tegen particulieren

op dagen die daarvoor minder geschikt kunnen worden geacht, als die

maatregelen zonder bezwaar naar een later tijdstip kunnen worden

verschoven.

 

Deze terughoudendheid geldt bij ondernemers slechts voor zover sprake is

van invorderingsmaatregelen die betrekking hebben op bezittingen die tot

de privésfeer kunnen worden gerekend. De terughoudendheid geldt niet als

de ontvanger een naheffingsaanslag als bedoeld in artikel 9, achtste lid, van

de wet terstond invordert.

 

Voor invordering minder geschikte dagen zijn met name:

-landelijk of regionaal vrij algemeen erkende feest- en gedenkdagen met

inbegrip van de daaraan voorafgaande en de daarop volgende dag;

-de dagen tussen Kerstmis en Nieuwjaar.

 

1.1.9. Binnenkomst van bescheiden

Als aan het indienen van bepaalde bescheiden rechtsgevolgen zijn

verbonden dan wel rechten kunnen worden ontleend dan geldt als datum

van binnenkomst van die stukken de datum van binnenkomst bij de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Als de ontvanger in de tussentijd heeft verrekend of dwangmaatregelen

heeft genomen ter invordering van de belastingschuld, dan blijven deze

gehandhaafd als hij niet van de indiening op de hoogte was en er

redelijkerwijs ook niet van op de hoogte kon zijn. Onder dwangmaatregelen

moeten in dit verband worden verstaan: alle maatregelen in het kader van

de dwanginvordering respectievelijk invordering langs civielrechtelijke weg,

en het aansprakelijk stellen van derden.

 

1.1.10. Positie belastingdeurwaarder

Belastingdeurwaarder is een door of namens het dagelijks bestuur

aangewezen ambtenaar van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland,

dan wel een als belastingdeurwaarder van de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland aangewezen deurwaarder. In de uitoefening van zijn functie

is de belastingdeurwaarder bestuursorgaan in de zin van de Awb, dan wel

handelt hij onder de verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan (de

ontvanger).

 

Als zodanig vervult hij zijn taak zonder vooringenomenheid. Hij gebruikt zijn

bevoegdheid niet voor een ander doel dan waarvoor die bevoegdheid is

verleend. Hij waakt ervoor dat de nadelige gevolgen van zijn handelen niet

onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die hij met die handelingen

dient.

 

Om misverstanden te voorkomen, meldt de belastingdeurwaarder steeds in

welke hoedanigheid hij optreedt en hij legitimeert zich desgevraagd. Op

grond van artikel 67 van de wet is het de belastingdeurwaarder verboden

om hetgeen hem over de persoon of de zaken van een ander blijkt of wordt

meegedeeld -in enige werkzaamheid bij de uitvoering van de wet, of in

verband daarmee -verder bekend te maken dan nodig is voor de uitvoering

van de wet of voor de heffing van enige rijksbelasting.

 

De leiding van de invordering berust steeds in handen van de ontvanger. Dit

brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder de bevoegdheden die hij

rechtstreeks ontleent aan de wet en aan het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering, slechts uitoefent nadat hij daartoe een opdracht van de

ontvanger heeft verkregen en zich bij de uitoefening van die bevoegdheden

houdt aan diens aanwijzingen.

 

Op grond van artikel 9:1 Awb heeft een ieder het recht om een klacht in te

dienen over de wijze waarop de belastingdeurwaarder zich jegens hem of

een ander heeft gedragen. Klachten in verband met zijn ambtsuitoefening

kunnen worden ingediend bij de ontvanger in wiens opdracht en onder

wiens verantwoordelijkheid de belastingdeurwaarder werkzaam is.

 

1.1.11. Bewaren invorderingsbescheiden

De ontvanger bewaart de bescheiden die direct betrekking hebben op de

invordering gedurende drie jaar na afdoening, of zoveel langer als het recht

tot dwanginvordering van de belastingaanslag die daaraan ten grondslag ligt

nog niet is verjaard.

 

De bescheiden die op kwijtschelding betrekking hebben, worden gedurende

ten minste drie jaar na de verleende kwijtschelding bewaard, of zoveel

langer als redelijkerwijs nog niet kan worden aangenomen dat zij hun

belang definitief hebben verloren.

 

Bescheiden die geen betrekking hebben op één of meer bepaalde

belastingaanslagen, worden eveneens gedurende ten minste drie jaar

bewaard, of zoveel langer als redelijkerwijs nog niet kan worden

aangenomen dat zij hun belang definitief hebben verloren.

 

1.1.12. Verklaring inzake nakoming fiscale verplichtingen

Op verzoek van de belastingschuldige of zijn gemachtigde geeft de

ontvanger een verklaring af, dat op dat moment geen belastingaanslagen of

andere vorderingen openstaan waarvan de invordering aan de ontvanger is

opgedragen. Tevens verklaart de ontvanger desgevraagd dat zich in het

verleden -voor wat betreft de invordering -geen moeilijkheden hebben

voorgedaan. In de verklaring kan de ontvanger nadere bijzonderheden

vermelden.

 

De ontvanger zendt de verklaring aan het adres van de belastingschuldige

of reikt deze aan hem uit. Toezending of uitreiking aan een ander dan de

belastingschuldige blijft achterwege, tenzij de ontvanger zich ervan heeft

overtuigd dat die ander tot ontvangst van de verklaring bevoegd is.

 

1.1.13. Informatieplicht

De ontvanger maakt van de bevoegdheden van hoofdstuk VII van de wet

enkel gebruik bij een betalingsachterstand, dat wil zeggen als niet is betaald

binnen de betalingstermijn(en) die voor de belastingaanslag gelden. De

informatieplicht vervalt zodra volledige betaling plaatsvindt.

 

De ontvanger kan altijd gebruik maken van zijn bevoegdheid van hoofdstuk

VII als de toepassing van artikel 10 van de wet aan de orde kan komen.

 

1.1.14. Diplomatieke status

De invordering van belastingschulden van personen met een diplomatieke

status gebeurt door tussenkomst van de minister van Buitenlandse Zaken.

De ontvanger richt een verzoek om bemiddeling rechtstreeks tot:

 

Ministerie van Buitenlandse Zaken

Directie Kabinet en Protocol

Postbus 20061

2500 EB 's-Gravenhage

 

1.2. Toepassingsgebied

Het eerste lid van artikel 1 van de wet regelt het toepassingsgebied van de

wet. Het tweede lid bepaalt dat een deel van de Awb niet van toepassing is

op de wet.

 

De ontvanger handelt zoveel mogelijk in overeenstemming met de Awb en

het Besluit fiscaal bestuursrecht (zie ook artikel 1.1.5 van deze leidraad).

 

Artikel 2 Begrippen

 

In aansluiting op artikel 2 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over het

begrip 'woonplaats' en de vertaalbepaling van de Waterschapswet en

Gemeentewet.

 

2.1. Woonplaats

De begrippen 'woonplaats' en 'plaats van vestiging' hebben bij de uitvoering

van de wet niet steeds dezelfde inhoud.

 

Als het gaat om de betekening van stukken of om andere handelingen

overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, sluit de

ontvanger aan bij het begrip 'woonplaats' als bedoeld in de artikelen 1:10 en

volgende van het BW.

 

Bij de aansprakelijkheidsbepalingen van Afdeling 1 van Hoofdstuk VI van de

wet ligt het voor de hand om aan te sluiten bij de begrippen 'woonplaats' en

'plaats van vestiging' die gelden voor de heffingswet op grond waarvan de

belastingschuld -waarvoor de aansprakelijkheid bestaat -is ontstaan.

 

2.2. Vertaalbepalingen Waterschapswet en Gemeentewet

In artikel 123, lid 2, van de Waterschapswet en artikel 231, lid 1, van de

Gemeentewet is de Invorderingswet 1990 van toepassing verklaard op de

invordering van waterschapsbelastingen en gemeentelijke belastingen.

Tegelijkertijd zijn in artikel 138 Waterschapswet en artikel 249 van de

Gemeentewet enkele artikelen uit de Invorderingswet 1990 genoemd die buiten

toepassing blijven.

In artikel 123 Waterschapswet en artikel 231 van de Gemeentewet is tevens

bepaald aan welke colleges of functionarissen van de waterschappen en

gemeenten de in de Invorderingswet 1990 genoemde bevoegdheden

toekomen. Het gaat daarbij om een vertaling van de functionarissen die in

artikel 2 van de Invorderingswet 1990 worden genoemd naar colleges en

functionarissen van de waterschappen en gemeenten.

In de Gemeenschappelijke Regeling Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden deze bevoegdheden overgedragen aan de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 3 Bevoegdheden ontvanger

 

Artikel 3 van de wet geeft een afbakening van de bevoegdheden van de

ontvanger.

 

De ontvanger treedt in alle rechtsgedingen die voortvloeien uit de

uitoefening van zijn taak als zodanig in rechte op (artikel 3 tweede lid).

De bepalingen van deze leidraad zijn zoveel mogelijk van overeenkomstige

toepassing op de invordering op civielrechtelijke wijze. Dat het

bestuursorgaan ten aanzien van de invordering ook over de bevoegdheden

beschikt die een schuldeiser op grond van het privaatrecht heeft is thans

geregeld in artikel 4:124 Awb.

In aansluiting op artikel 3 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de fiscale en civiele bevoegdheden van de ontvanger;

-het leggen van conservatoir beslag;

-het vragen van toestemming bij gerechtelijke procedures;

-faillissementsaanvraag

 

3.1. Fiscale en civiele bevoegdheden

De ontvanger beschikt op grond van de wet over diverse specifieke

bevoegdheden om een belastingschuld in te vorderen. Daarnaast heeft hij

alle bevoegdheden die op grond van enigerlei wettelijke bepaling aan een

schuldeiser toekomen. Dit leidt er in veel gevallen toe dat de ontvanger

zowel gebruik kan maken van zijn specifieke fiscale bevoegdheden, als van

zijn algemene civielrechtelijke bevoegdheden om zijn doel te bereiken.

 

De ontvanger is vrij in de keuze van de invorderingsinstrumenten die hij het

meest geschikt acht voor een juiste uitoefening van zijn taak. Als de

ontvanger het wenselijk of noodzakelijk acht van fiscale bevoegdheden over

te schakelen op civielrechtelijke bevoegdheden of andersom, dan doet hij dit

alleen als het belang van de invordering opweegt tegen de belangen van de

belastingschuldige en eventuele derden.

 

3.2. Conservatoir beslag

Om de rechten van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland veilig te

stellen heeft de ontvanger naast de versnelde invordering de mogelijkheid

conservatoir beslag te leggen. Feiten en omstandigheden bepalen de keuze

van de ontvanger.

 

3.2.1. Geen conservatoir beslag dan ook geen versnelde invordering

Als de voorzieningenrechter van de rechtbank geen toestemming verleent

tot het leggen van conservatoir beslag omdat hij gegronde vrees voor

verduistering van de goederen niet aanwezig acht, dan legt de ontvanger

niet alsnog om dezelfde reden executoriaal beslag op grond van de

artikelen 10 en 15 van de wet.

 

3.2.2. Ontbreken belastingaanslag en conservatoir beslag

Als het niet mogelijk is eerst een belastingaanslag op te leggen, vraagt de

ontvanger slechts verlof om conservatoir beslag te leggen aan de

voorzieningenrechter als de belasting in redelijkheid materieel verschuldigd

geacht mag worden. Het opleggen van de belastingaanslag wordt

beschouwd als het instellen van een eis in de hoofdzaak als bedoeld in

artikel 700, derde lid Rv.

 

3.3. Gerechtelijke procedures: toestemming

 

3.3.1 Juridische bijstand

Op grond van artikel 3, lid 3, van de Invorderingswet 1990 treedt de

ontvanger zelfstandig in rechte op bij rechtsgedingen die voortvloeien uit de

uitoefening van zijn taak. Hij voorziet zich daarbij in alle gevallen van

procesvertegenwoordiging, met uitzondering van:

-Beroepsprocedures op grond van artikel 26 AWR;

-Hoger beroepsprocedures op grond van art. 27h AWR;

-(Hoger) Beroepsprocedures op grond van art. 7 Kostenwet invordering rijksbelastingen;

-Kantonzaken;

-Kort geding procedures, indien de ontvanger gedaagde is.

 

3.3.2 Toestemming

In gerechtelijke procedures waarin de ontvanger als eiser optreedt, moet hij

toestemming hebben van het dagelijks bestuur. Behalve voor in hoger

beroep te voeren zaken geldt het voorgaande niet voor:

-verklaringsprocedures in het kader van derdenbeslagen;

-kantonzaken;

-verzoekschriftprocedures;

-aansprakelijkheidsprocedures.

-procedures die worden ingesteld naar aanleiding van een verzet ex. artikel 435 lid 3, dan wel artikel 708 lid 2 Rv.

 

3.4. Faillissementsaanvraag

Als een belastingschuldige verkeert in de toestand dat hij ophoudt met

betalen (art. 1 FW) kan de ontvanger het faillissement aanvragen.

Bij een faillissementsaanvraag wordt vooraf toestemming gevraagd aan het

Dagelijks bestuur. Dit geldt ook bij een eventuele steunvordering voor het

aanvragen van een faillissement.

 

Artikel 3a Er zijn in deze leidraad op artikel 3a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 4 Bevoegdheid belastingdeurwaarder

 

In artikel 4 van de wet is bepaald dat voor het verrichten van

deurwaarderswerkzaamheden in opdracht van een ontvanger voor de

invordering van rijksbelastingen, uitsluitend een belastingdeurwaarder

bevoegd is. In aansluiting op artikel 4 van de wet beschrijft dit artikel het

beleid over de reikwijdte van die bevoegdheid.

 

4.1. Reikwijdte bevoegdheid belastingdeurwaarder

De belastingdeurwaarder is bevoegd tot het uitbrengen van alle exploten en

het treffen van alle invorderingsmaatregelen die rechtstreeks verband

houden met de invorderingstaak en de hieruit voortvloeiende bevoegdheden

van de ontvanger.

 

Dit brengt met zich mee dat de belastingdeurwaarder ook bevoegd is tot die

werkzaamheden die voortvloeien uit de invordering langs civielrechtelijke

weg, waartoe de ontvanger op grond van artikel 4:124 van de Awb

gerechtigd is en tot die werkzaamheden die verricht moeten worden,

wanneer de ontvanger zelfstandig eisend en verwerend in rechte optreedt.

 

4.2. Bescherming

Belastingdeurwaarders zijn ambtenaar in de zin van de artikelen 179 en 180

Sr. Daardoor genieten zij van de strafrechtelijke bescherming, voor zover zij

hun wettelijke taken en bevoegdheden uitoefenen.

 

4.3. Aanwijzing

Belastingdeurwaarders worden aangesteld door het dagelijks bestuur van

de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Indien de ontvanger gebruik wil maken van belastingdeurwaarders die niet

in loondienst zijn van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland, dient

aanstelling plaats te vinden door het dagelijks bestuur. Deze

laatstgenoemde bevoegdheid tot aanstelling kan het dagelijks bestuur

mandateren aan de ontvanger.

 

 

4.4. Legitimatie

Voor de uitoefening van de aan hem opgedragen invorderingstaken kan de

belastingdeurwaarder op verzoek zich legitimeren aan de belastingschuldige

en/of zijn/haar gemachtigden.

 

 

Artikel 5 N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 6 Reikwijdte van de wet

 

Artikel 6 van de wet bepaalt dat de wet ook van toepassing is op:

-de rente;

-de kosten.

In aansluiting op artikel 6 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

rente en kosten.

 

6.1. Rente en kosten in het kader van de reikwijdte van de wet.

Onder rente als bedoeld in artikel 6 van de wet wordt alleen verstaan: de

invorderingsrente.

 

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet

invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden

gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die zijn verbonden aan de

werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering

langs civielrechtelijke weg.

 

Artikel 7 Betaling en afboeking

 

Artikel 7 van de wet schrijft voor hoe de toerekening van betalingen plaats

moet vinden:

-Lid 1 bepaalt dat toerekening van betalingen achtereenvolgens gebeurt

aan de kosten, de betalingskorting, de rente en de belastingaanslag;

-Lid 2 bepaalt hoe de afboeking aan de verschillende componenten van

de belastingaanslag plaatsvindt;

 

In aansluiting op artikel 7 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-het tijdstip van de betaling;

-de afboeking van de betaling;

-teveelbetalingen;

-het rekenen van rente en kosten bij afboeking;

-het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen;

-de afboeking van de betaling op de bestuurlijke boete;

-de afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden;

-betaling bij vergissing;

-het verzenden van een mededeling bij een afboeking van een betaling.

 

7.1. Tijdstip betaling

-Als tijdstip van betaling geldt de datum van bijschrijving op de rekening

van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland;

-Bij rechtstreekse betaling door middel van een pin-of

creditcardtransactie aan de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

geldt de dag van de pin-of creditcardtransactie als tijdstip van betaling;

-Bij betaling aan de kas van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

geldt de dag waarop het bedrag aan het loket van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland is betaald;

-Bij betaling aan de belastingdeurwaarder geldt de dag waarop het

bedrag aan de belastingdeurwaarder is betaald;

-Als een cheque uit het buitenland is ontvangen, wordt de dag van ontvangst

van de cheque als de dag van betaling beschouwd, tenzij de ontvanger

constateert dat sprake is van misbruik.

 

7.2. De afboeking van de betaling

Bij de afboeking van betalingen gelden de volgende richtlijnen:

-Betalingen waarvan de bestemming is aangegeven worden afgeboekt

overeenkomstig de opgave van de betaler, tenzij de aangegeven

bestemming strijdig is met de in artikel 7 van de wet neergelegde wijze

van toerekening van betalingen;

-Betalingen waarvoor geen bestemming is aangegeven (de zogenoemde

ongerichte betalingen) worden afgeboekt op de oudste openstaande

belastingaanslagen, met dien verstande dat de aard van die

belastingaanslagen aanleiding kan zijn hiervan af te wijken;

-Wanneer de ontvanger tevens de invordering van

waterschapsbelastingen ten behoeve van een ander waterschap uitvoert

is het bovenstaande van overeenkomstige toepassing, met dien

verstande dat verdeling van de gelden naar rato van de grootte van de

belastingschuld plaatsvindt.

 

7.3. Teveel betaling

Als de aangegeven bestemming van de betaling een belastingaanslag

betreft die al is betaald terwijl nog diverse andere belastingaanslagen

openstaan, wordt die betaling aangemerkt als een ongerichte betaling en

dienovereenkomstig behandeld.

 

7.4. Rente en kosten bij afboeking betalingen

Onder kosten wordt verstaan: alle kosten die op de voet van de Kostenwet

invordering rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden

gebracht. Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de

werkzaamheden die de belastingdeurwaarder verricht bij de invordering

langs civielrechtelijke weg.

 

Onder rente als bedoeld in artikel 7 van de wet wordt alleen verstaan: de

invorderingsrente.

 

7.5. Het toerekenen van kosten bij meerdere aanslagen

Kosten die niet betrekking hebben op één specifieke belastingaanslag

worden toegerekend aan een van de belastingaanslagen waarvoor de

kosten zijn gemaakt.

 

7.6. Afboeking betaling op bestuurlijke boeten waarvoor uitstel van

betaling is verleend

 

Als sprake is van een belastingaanslag en een in verband met die aanslag

vastgestelde bestuurlijke boete, vindt toerekening uitsluitend plaats aan de

belasting, als voor de betaling van de bestuurlijke boete uitstel van betaling is

verleend in verband met een ingediend bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger

beroep).

 

Als echter – ondanks dit uitstel – zoveel wordt betaald dat er na afboeking op de

belasting nog een bedrag overblijft, dan wordt dit bedrag afgeboekt op de

bestuurlijke boete. Als op de bestuurlijke boete is afgeboekt en de bestuurlijke

boete wordt alsnog aangevochten, dan blijven de afboekingen gehandhaafd.

 

7.7. Afboeking van betalingen door aansprakelijkgestelden

Als een betaling wordt verricht door een aansprakelijkgestelde, worden

eerst de vervolgingskosten afgeboekt die aan de aansprakelijkgestelde zelf

in rekening zijn gebracht.

Het resterende bedrag wordt afgeboekt op de onderliggende

belastingaanslag -waarbij artikel 7 van de wet wel van toepassing is echter

met dien verstande dat de invorderingsrente en kosten die op die

aanslag zelf betrekking hebben alleen worden afgeboekt indien en voor

zover men hiervoor aansprakelijk is gesteld.

 

Als na afboeking van genoemd resterend bedrag nog een bedrag overblijft,

dan wordt dit op de belastingaanslag afgeboekt, met inachtneming van de

toerekeningsbepaling van artikel 7, tweede lid, van de wet. Zowel de

belastingschuldige als de aansprakelijkgestelde worden schriftelijk in kennis

gesteld over de wijze van afboeking van de betaling die de ontvanger heeft

ontvangen van de aansprakelijkgestelde.

 

7.8. Betaling bij vergissing

Met de terugbetaling van een bedrag dat is voldaan ten gevolge van een

evidente vergissing of misverstand aan de zijde van de betaler, wordt

bijzondere voorzichtigheid betracht.

 

Het is zeer wel mogelijk dat de betaling niet onverschuldigd heeft

plaatsgehad, zodat de schuldvordering is tenietgegaan en invordering niet

zonder meer opnieuw kan plaatshebben.

 

In die gevallen wordt het betaalde bedrag niet terugbetaald, tenzij voor de

ontvanger wordt verklaard dat geen beroep zal worden gedaan op het feit

dat de schuld in een eerder stadium teniet is gegaan en dat de schuld te

gelegener tijd op juiste wijze zal worden voldaan.

 

Indien een bedrag wordt betaald als gewetensgeld, wordt dit gezien als het

voldoen aan een natuurlijke verbintenis. Terugbetaling vindt dan niet plaats.

 

7.9. Mededeling afboeking betaling

De ontvanger stelt de belastingschuldige van de afboeking van een betaling

waarbij invorderingsrente of invorderingskosten in rekening is gebracht

schriftelijk op de hoogte, tenzij het een slotbetaling betreft op een

belastingaanslag waarbij geen kosten en rente worden afgeboekt.

 

Een kennisgeving blijft achterwege als betaling plaatsvindt op grond van

een machtiging tot automatische afschrijving en daarbij geen

vervolgingskosten worden afgeboekt.

 

7.10. Betaling van kleine bedragen

Betalingen van belastingaanslagen in kleinere bedragen dan die van de

termijnen worden niet geweigerd, tenzij dit door de ambtenaar belast met

invordering aangemerkt wordt als nodeloos overlast. In dat geval treedt hij

in contact met de belastingschuldige om de betalingswijze aan te passen.

 

7.11. Ontvangen bedragen uit de wettelijke saneringsregeling en faillissement

Uit de wettelijke schuldsaneringsregeling of uit een faillissement ontvangen

bedragen dienen steeds te worden afgeboekt overeenkomstig de gegevens van

de uitdelingslijst, met inachtneming van 7.2. van deze leidraad.

 

7.12 Oninbaar lijden

Per kwartaal maakt de invorderingsambtenaar een lijst op van openstaande aanslagbedragen die, ondanks alle mogelijke invorderingsmaatregelen, niet te innen zijn. Redenen voor oninbaar zijn:

• Geen verhaalsmogelijkheden (GV)

• Vordering is verjaard (VJ);

• Debiteur vertrokken onbekend waarheen (VO);

• Faillissement (FA);

• Kosten-baten invordering wegen niet tegen elkaar op (AF);

• Beëindiging WNSP met schone lei-verklaring (WS);

• Debiteur overleden, erven onbekend (EO);

• Debiteur heeft volledige kwijtschelding ontvangen (KW);

• Bedrag naar verhouding te laag om dwanginvordering toe te passen (SA);

• Debetsaldo volledig verminderd (VM);

• Invorderingsmaatregelen niet verdedigbaar op grond van eisen van behoorlijkheid (OH);

• Vordering om andere reden niet oninbaar (ON);

• Debiteur bevindt zich in minnelijk schuldhulpverleningstraject (SH).

 

 

Artikel 7a Uitbetaling van belastingteruggaven

 

Artikel 7a van de wet regelt de wijze waarop de ontvanger bedragen

uitbetaalt.

Op grond van artikel 4:89, eerste lid, Awb dient een schuldenaar te betalen

op een daartoe door de schuldeiser bestemde bankrekening. Het komt in de

praktijk echter regelmatig voor dat een belastingschuldige aan wie de

ontvanger een bedrag moet betalen, geen bankrekening(nummer) heeft

aangewezen waarop de betaling moet plaatsvinden. Wanneer zich een

dergelijke situatie voordoet, regelt artikel 7a van de wet dat de ontvanger

betaalt op een bankrekening die op naam van de belastingschuldige staat.

 

In aansluiting op artikel 4:89 Awb en artikel 7a van de wet beschrijft dit

artikel het beleid over:

-de aanwijzing van het rekeningnummer voor uitbetaling;

-uitbetalingsfouten.

 

7a.1. Aanwijzen bankrekeningnummer voor uitbetaling

De aanwijzing door de belastingschuldige vindt in beginsel plaats bij de

aangifte of het verzoek in verband waarmee het desbetreffende uit te

betalen bedrag wordt vastgesteld. Als de belastingschuldige niet reageert

op het schriftelijk ter verificatie aanbieden van het bij de

Belastingsamenwerking bekende bankrekeningnummer door de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland, geldt dit ook als aanwijzing.

 

Als de belastingschuldige bij een volgende gelegenheid met betrekking tot

hetzelfde belastingmiddel en hetzelfde soort uit te betalen bedrag een ander

bankrekeningnummer aanwijst, dan wordt laatstbedoeld bankrekeningnummer

geacht ook te zijn aangewezen voor het doen van uitbetalingen voortvloeiend uit

eerdere aangiften of verzoeken.

Aanwijzing moet voor het overige per uitbetaling schriftelijk plaatsvinden en

wel op een zodanig tijdstip, dat daarmee redelijkerwijze bij de uitbetaling

rekening kan worden gehouden.

 

7a.2. Uitbetalingsfouten

Als uitbetaling van een uit te betalen bedrag plaatsvindt op een andere

rekening van de belastingschuldige dan die daarvoor door hem is

aangewezen, dan moet de ontvanger in beginsel opnieuw uitbetalen. De

ontvanger verbindt daaraan de voorwaarde dat het eerder betaalde bedrag

eerst wordt gerestitueerd.

 

Indien en voor zover blijkt dat het eerder betaalde bedrag niet ter

beschikking van de belastingschuldige is gekomen -bijvoorbeeld omdat de

rekening ten tijde van de bijschrijving een debetstand kent en ook de

(eventuele) kredietfaciliteit van de rekening de restitutie niet toelaat -vindt

hernieuwde uitbetaling direct plaats.

 

Indien en voor zover aan de daartoe gestelde (wettelijke) voorwaarden

wordt voldaan, zal de ontvanger het aldus teveel betaalde bedrag

vervolgens terugvorderen uit ongerechtvaardigde verrijking.

 

Uitbetalingfouten die het gevolg zijn van een onjuiste aanwijzing door de

belastingschuldige, blijven voor diens rekening. De ontvanger beroept zich

in dat geval op het bevrijdende karakter van de (uit)betaling (artikel 6:34 BW).

Desgevraagd wordt de belastingschuldige op de hoogte gesteld

omtrent de naam-, adres-en woonplaatsgegevens van de derde aan wie

onverschuldigd is betaald.

 

7a.3 Uitbetaling correctieaanslag

Een correctieaanslag waarvan het totaalbedrag minder dan € 2 bedraagt, wordt niet uitbetaald tenzij hierom uitdrukkelijk wordt verzocht. Het totaalbedrag is het totaal van alle verminderingsregels van de betreffende belastingsoort die samen op één biljet komen te staan.

 

7b Cessie en verpandingsverbod uitbetaling inkomstenbelasting

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

 

Artikel 8 Bekendmaking aanslag

 

Artikel 8 van de wet regelt dat de ontvanger de belastingaanslag bekend

maakt door toezending of uitreiking aan de belastingschuldige. De

belastingschuldige is de belastingaanslag in zijn geheel verschuldigd.

 

In aansluiting op artikel 8 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in bijzondere situaties;

-de gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet;

-het verzenden van een uitnodiging tot betaling aan erfgenamen.

 

8.1. Verzending of uitreiking van het aanslagbiljet in

bijzondere situaties

De toezending of uitreiking van het aanslagbiljet gebeurt aan de

belastingschuldige of aan zijn wettelijke vertegenwoordiger, met dien

verstande dat:

-aanslagbiljetten ten name van een onder curatele gestelde aan de

curator worden gezonden;

-ingeval van faillissement het aanslagbiljet aan de curator wordt

gezonden als de belastingschuld in het faillissement valt dan wel een

boedelschuld vormt;

-als de belastingschuldige minderjarig is, het aanslagbiljet aan de

wettelijke vertegenwoordiger wordt gezonden als bekend is dat

verzending aan de belastingschuldige zelf al eerder problemen heeft

opgeleverd;

-aanslagbiljetten ten name van een belastingschuldige van wie bekend is

dat hij is overleden, worden gezonden aan de executeur, de

bewindvoerder over de nalatenschap of de erfgenamen.

 

8.2. Vervallen

 

8.3. Gehoudenheid tot betalen belastingaanslag en aanslagbiljet

De gehoudenheid tot betalen wordt niet ongedaan gemaakt door de

omstandigheid dat de schuld vermeld op de belastingaanslag afwijkt van

hetgeen materieel is verschuldigd, noch door de omstandigheid dat de

belastingaanslag ten name staat van een ander dan degene die de

belasting materieel is verschuldigd.

 

8.4. Vooraf uitnodigen erfgenamen tot betalen belastingaanslag

Als voor een belastingaanslag ten name van een overledene tegen de

erfgenamen afzonderlijk moet worden opgetreden, worden zij zoveel

mogelijk vooraf schriftelijk uitgenodigd het verschuldigde binnen een redelijk

termijn te voldoen.

 

 

Artikel 9 Betalingstermijnen

 

Artikel 9 van de wet regelt binnen welke betalingstermijnen

belastingaanslagen moeten worden betaald.

In aansluiting op artikel 9 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de afwijking van de betalingstermijnen bij voorlopige aanslagen;

-de afwijking van de betalingstermijn bij voorlopige teruggaven;

-de uitbetaling van een voorlopige teruggave in één termijn;

-de dagtekening van het aanslagbiljet;

-het begrip maand bij betalingstermijnen.

 

9.1. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van

voorlopige aanslagen

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

9.2. Afwijking van de betalingstermijnen in geval van

voorlopige teruggaven

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

9.3. Uitbetaling voorlopige teruggave in één termijn

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

9.4. Dagtekening aanslagbiljet

De dagtekening van het aanslagbiljet wordt normaliter zodanig bepaald dat

de belastingschuldige het biljet enige dagen voor de dag van dagtekening

ontvangt. Hiervan kan worden afgeweken als op grond van artikel 10 van de

wet versnelde invordering wordt toegepast.

 

9.5. Begrippen bij betalingstermijnen

Als de betalingstermijn van een aanslag is gesteld op een maand of is

gesteld op twee maanden, dan houdt dat in dat als de dagtekening van een

aanslagbiljet valt op 31 oktober, de betalingstermijn van een maand vervalt

op 30 november en de betalingstermijn van twee maanden vervalt op 31

december.

 

Als de dagtekening 28 februari is, dan vervalt de betalingstermijn van een

maand op 31 maart en de betalingstermijn van twee maanden op 30 april,

tenzij het jaartal aangeeft dat het een schrikkeljaar is, in welk geval de

termijn vervalt op 28 maart dan wel 28 april.

 

Als de dagtekening van het aanslagbiljet valt op een andere dag dan de

laatste dag van de kalendermaand, vervalt de termijn een maand later (bij

een betalingstermijn van een maand), of twee maanden later (bij een

betalingstermijn van twee maanden) op de dag die hetzelfde nummer heeft

als dat van de dagtekening. Als de dagtekening bijvoorbeeld 15 maart is,

vervalt de termijn dus op 15 april (resp. 15 mei).

 

Is de betalingstermijn zes weken en is de dagtekening bijvoorbeeld 15

maart, dan vervalt de termijn op 26 april.

 

9.6. Regeling betalingstermijnen

Op grond van artikel 139, lid 1, van de Waterschapswet en artikel 250, lid 1,

van de Gemeentewet kan de belastingverordening van een waterschap of

gemeente van artikel 9 van de Invorderingswet 1990 afwijkende

voorschriften inhouden. Is in de belastingverordening niets geregeld, dan

zijn dus automatisch de betalingstermijnen uit de Invorderingswet 1990 van

toepassing.

 

9.7. Automatische afschrijving

De Belastingsamenwerking stelt belastingplichtigen in de gelegenheid de

aanslag of aanslagen te voldoen door middel van automatische afschrijving.

Hiervoor heeft het dagelijks bestuur regels vastgesteld.

 

Artikel 10 Versnelde invordering

 

Artikel 10, eerste lid, van de wet geeft een limitatieve opsomming van

bijzondere situaties waarin de ontvanger met doorbreking van de in artikel 9

van de wet voorgeschreven betalingstermijnen een belastingaanslag

terstond en tot het volle bedrag kan invorderen.

 

Artikel 10, tweede en derde lid, van de wet bevatten

uitzonderingsbepalingen met betrekking tot de toepassing van deze

versnelde invordering.

 

In aansluiting op artikel 10 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de reikwijdte van de versnelde invordering;

-de vrees voor verduistering;

-het metterwoon verlaten van Nederland;

-geen vaste woonplaats in Nederland;

-als er al beslag ligt;

-de verkoop namens derden;

-de vordering ex artikel 19.

 

10.1. Reikwijdte versnelde invordering

Als de ontvanger het in een specifiek geval noodzakelijk acht daadwerkelijk

tot versnelde invordering (als bedoeld in artikel 10 van de wet) over te gaan,

dan vermeldt hij op het uit te reiken of te verzenden aanslagbiljet dat de

belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar is. Voorts

vermeldt de ontvanger op het aanslagbiljet het onderdeel van het eerste lid

van artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering

overgaat.

Als versnelde invordering zich voordoet nadat het aanslagbiljet is uitgereikt

of verzonden -maar voordat de belastingaanslag (geheel) invorderbaar is deelt

de ontvanger de belastingschuldige schriftelijk mee dat hij de

belastingaanslag terstond en tot het volle bedrag invorderbaar verklaart en

dat de op het aanslagbiljet vermelde betalingstermijnen niet meer gelden.

Hij doet dit eveneens onder opgave van het onderdeel van het eerste lid van

artikel 10 van de wet op grond waarvan hij tot versnelde invordering

overgaat.

 

Veelal zal dan ook gebruik worden gemaakt van de versnelde

dwanginvorderingsprocedure als bedoeld in artikel 15 van de wet, zodat

vermelding op het dwangbevel dat de belastingaanslag terstond en tot het

volle bedrag invorderbaar is verklaard tot de mogelijkheden van mededeling

behoort. In het laatste geval zal de betekening van het dwangbevel

overigens niet per post kunnen plaatsvinden. De belastingdeurwaarder zal

voordat tot de versnelde dwanginvordering als bedoeld in artikel 15 van de

wet wordt overgegaan -als sprake is van direct contact met de

belastingschuldige -deze eerst in de gelegenheid stellen om onmiddellijk te

betalen.

 

Als versnelde invordering zich voordoet nadat een dwangbevel is betekend maar

voordat de termijn van twee dagen van het bevel tot betaling is

verstreken (bij een per post betekend dwangbevel in feite vier dagen) vermeldt

de ontvanger op het beslagexploot of op een aparte schriftelijke

kennisgeving: artikel 15 in combinatie met artikel 10, eerste lid, van de wet,

gevolgd door het desbetreffende onderdeel.

Hetzelfde geldt als de noodzaak tot versnelde invordering zich voordoet na

het betekenen van het hernieuwd bevel tot betaling en de tweedagentermijn

die daarbij geldt nog niet is verstreken. Er hoeft geen nieuw dwangbevel te

worden betekend. De belastingschuldige wordt -als sprake is van direct

contact met laatstgenoemde -eerst in de gelegenheid gesteld om

onmiddellijk te betalen.

 

Een belastingaanslag die op grond van artikel 10, eerste lid, van de wet

terecht geheel opeisbaar is geworden, blijft geheel opeisbaar ook al zouden

de feiten en omstandigheden die daartoe aanleiding hebben gevormd zich

niet langer voordoen. Op verzoek van de belastingschuldige verleent de

ontvanger in zo'n situatie altijd uitstel van betaling, welk uitstel overeenkomt

met de betalingstermijn(en) die normaal zou(den) gelden.

 

10.2. Vrees voor verduistering en versnelde invordering

Van gegronde vrees voor verduistering van goederen van de

belastingschuldige als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de

wet is sprake, als de ontvanger aannemelijk kan maken dat redelijkerwijs te

verwachten is dat niet alleen het verhaal op een aantal goederen van de

belastingschuldige metterdaad onmogelijk zal worden gemaakt, maar ook

dat daardoor de verhaalbaarheid van de belastingschuld in ernstig gevaar

zal komen.

De vrees voor verduistering zal in de regel gelegen zijn in gedragingen van

de belastingschuldige, maar kan in bepaalde situaties ook ontstaan door

gedragingen van derden (bijvoorbeeld crediteuren), die aanleiding geven

voor de veronderstelling dat voor onverhaalbaarheid moet worden gevreesd.

 

Als verduistering wordt gevreesd van goederen waarvan na versnelde

beslaglegging blijkt dat deze uitsluitend van een derde zijn, is niet voldaan

aan artikel 10, eerste lid, onderdeel b, van de wet en is het beslag niet

rechtsgeldig. Het beslag hoeft dan niet formeel te worden opgeheven maar

de ontvanger moet de betrokkenen wel informeren over het feit dat er geen

beslag ligt.

 

10.3. Metterwoon verlaten van Nederland en versnelde invordering

Naast het redelijke vermoeden van de ontvanger dat de belastingschuldige

van plan is Nederland metterwoon te verlaten, dan wel zijn plaats van

vestiging naar een plaats buiten Nederland wil verplaatsen, moet de

ontvanger -alvorens de belastingaanslag op grond van artikel 10, eerste lid,

onderdeel c, van de wet dadelijk en tot het volle bedrag invorderbaar te

verklaren -er in redelijkheid van overtuigd zijn dat de belastingaanslag na

het verstrijken van de gebruikelijke betalingstermijn niet meer verhaald kan

worden op goederen van de belastingschuldige die zich in Nederland

bevinden.

 

10.4. Geen vaste woonplaats in Nederland en versnelde invordering

Het enkele feit dat de belastingschuldige buiten Nederland woont of is

gevestigd, is op zich geen reden voor de ontvanger om de belastingaanslag

dadelijk en tot het volle bedrag in te vorderen. Er moet een situatie bestaan

waarin de ontvanger er redelijkerwijs vanuit kan gaan dat de belastingschuld

niet binnen de termijnen zal worden voldaan en de belastingschuld niet in

Nederland kan worden verhaald.

 

10.5. Beslag en versnelde invordering

Nadat de ontvanger verhaalsbeslag heeft doen leggen op bepaalde

goederen, zijn andere belastingschulden van de belastingschuldige waaronder

hier wordt verstaan alle schulden waarvan de invordering aan de

ontvanger is opgedragen -dadelijk en ineens invorderbaar.

 

10.6. Verkoop namens derden en versnelde invordering

Ingeval van dwanginvordering door derden kan de dadelijke

invorderbaarheid pas ontstaan door de (aankondiging van de) executoriale

verkoop, zodat de ontvanger op deze grond niet eerder maatregelen kan

treffen dan op het moment dat redelijkerwijs vaststaat dat verkoop zal

plaatshebben.

 

10.7. Vordering ex artikel 19 en versnelde invordering

De ontvanger mag geen vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet doen,

enkel om te bereiken dat daardoor een belastingaanslag terstond en tot het

volle bedrag invorderbaar wordt.

Als de ontvanger met betrekking tot een bepaalde belastingaanslag een

vordering jegens een derde heeft gedaan en nadien worden andere

belastingaanslagen opgelegd, dan kunnen ook die aanslagen tot het volle

bedrag worden ingevorderd, ook als de betalingstermijnen van die nieuwe

aanslagen nog niet zijn verstreken.

 

Artikel 11 Aanmaning

 

In artikel 11 van de wet is opgenomen dat als een belastingaanslag niet

binnen de daartoe gestelde termijnen wordt betaald, de ontvanger overgaat

tot vervolging van de belastingschuldige door de verzending van een

aanmaning.

In aansluiting op artikel 11 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de geadresseerde van de aanmaning;

-als de aanmaning ten onrechte is verzonden;

-het achterwege laten van tussentijdse vervolging;

-de gedeeltelijke voldoening na aanmaning;

-de betalingsherinnering;

-de aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg.

 

11.1. De geadresseerde van de aanmaning

De ontvanger zendt de aanmaning aan degene aan wie het aanslagbiljet is

verzonden of uitgereikt.

 

Als naderhand blijkt dat de ontvanger de vervolging voort moet zetten voor

een belastingschuldige die minderjarig is of onder curatele staat, dan zendt

de ontvanger alsnog een aanmaning naar het adres van de wettelijke

vertegenwoordiger.

 

Als de belastingschuldige is overleden, dan zendt de ontvanger de

aanmaning naar de gezamenlijke erfgenamen. Als de ontvanger weet dat de

nalatenschap al is verdeeld, dan zendt hij een aanmaning aan iedere

erfgenaam afzonderlijk.

 

11.2. Aanmaning ten onrechte verzonden

Als een belanghebbende zich tot de ontvanger wendt met de mededeling

dat hem ten onrechte een aanmaning is toegezonden, dan wordt de

vervolging niet voortgezet voordat dit is opgehelderd.

 

Als de ontvanger concrete aanwijzingen heeft dat moet worden gevreesd

voor de verhaalbaarheid van de belastingaanslagen, of dat de mededeling is

gedaan om de invordering te traineren, dan kan hij maatregelen nemen die

de rechten van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland veilig stellen.

 

11.3. Achterwege laten van tussentijdse vervolging en aanmaning

Vervolging -niet zijnde de eindvervolging -blijft in het algemeen achterwege

als het achterstallige bedrag:

1. kleiner is dan een tiende deel van de (verlaagde) belastingaanslag; en

2. minder bedraagt dan € 200,-.

De ontvanger kan zich in bijzondere gevallen gerechtigd achten de

tussentijdse vervolging achterwege te laten, ook al valt het bedrag buiten de

gestelde grenzen.

Een tussentijdse vervolging die terecht is aangevangen, wordt ook na de

verzending van de aanmaning voortgezet.

 

11.4. Gedeeltelijke voldoening aan de aanmaning

Als na de verzending van een aanmaning een gedeelte van het

achterstallige bedrag wordt voldaan, dan wordt de uitvaardiging van een

dwangbevel voor het restant niet door een nieuwe aanmaning

voorafgegaan.

 

11.5. Betalingsherinnering

Overeenkomstig de Invorderingswet en Kostenwet worden geen betalingsherinneringen verzonden. B

 

11.6. Aanmaning bij invordering langs civielrechtelijke weg

Als de ontvanger invordert langs civielrechtelijke weg, dan gaat de

ontvanger over tot het uitbrengen van een dagvaarding. De dagvaarding

hoeft niet vooraf te worden gegaan door een ingebrekestelling. Wel

verzendt de ontvanger eerst een aanmaning.

 

De ontvanger verzendt echter geen aanmaning als reeds conservatoir

beslag is gelegd.

 

Artikel 12 Dwangbevel

 

Artikel 12 van de wet bepaalt dat de invordering van de belastingaanslag

kan geschieden bij een door de ontvanger uit te vaardigen dwangbevel.

Op grond van dit dwangbevel kan de ontvanger overgaan tot invordering

van de belastingaanslag.

 

In aansluiting op artikel 12 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-het onderwerp van het dwangbevel;

-tegen wie een dwangbevel wordt verleend.

 

12.1. Onderwerp van het dwangbevel

De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit voor het per saldo verschuldigde

bedrag vermeld op een aanslagbiljet van voorkomende belastingaanslagen

en beschikkingen.

 

De ontvanger vermindert het bedrag van een dwangbevel met:

-de inmiddels gedane betalingen;

-verleende verminderingen;

-bedragen waarvoor kwijtschelding of uitstel van betaling is verleend.

 

Indien de belastingschuldige na de vervaldatum van de aanmaning de

verschuldigde belasting inclusief de invorderingsrente en/of aanmaningskosten

niet heeft voldaan, zal, zonder voorafgaande betalingsherinnering of

waarschuwing, een dwangbevel worden uitgevaardigd. Ook voor die

belastingschuldigen die wel het bedrag van de belasting betalen maar niet de

invorderingsrente en/of vervolgingskosten, wordt, zonder voorafgaande

betalingsherinnering of waarschuwing, tot uitvaardiging en betekening van het

dwangbevel overgegaan. Alleen indien het niet aan de belastingschuldige is te

verwijten dat niet tijdig is voldaan wordt de in rekening gebrachte

invorderingsrente en/of kosten voor het betekenen van het dwangbevel buiten

invordering gelaten.

 

12.2. Tegen wie vaardigt de ontvanger een dwangbevel uit

De ontvanger vaardigt een dwangbevel uit tegen de belastingschuldige of diens

rechtsopvolgers. Als de ontvanger het dwangbevel uitvaardigt aan een ander

dan de belastingschuldige, moet duidelijk blijken op welke gronden dit

gebeurt.

 

Als de ontvanger bekend is met de minderjarigheid of curatele van een

belastingschuldige, dan brengt hij dit in het dwangbevel tot uitdrukking. Als

de ontvanger hiermee niet bekend is, hoeft hij niet vooraf een daarop

gericht onderzoek in te stellen.

Als de ontvanger een belastingschuld van een overledene moet verhalen op

diens onverdeelde nalatenschap, vaardigt hij één dwangbevel uit tegen de

gezamenlijke erfgenamen.

 

Als betekening ten aanzien van de gezamenlijke erfgenamen van een

overledene op de voet van artikel 53 Rv niet mogelijk of niet wenselijk is,

dan vermeldt de ontvanger alle erfgenamen met naam en adres alsmede

met hun kwaliteit van erfgenaam van de overleden belastingschuldige in het

dwangbevel. De ontvanger brengt daarbij evenwel niet het deel van ieders

aansprakelijkheid tot uitdrukking.

 

Artikel 13 Betekening van het dwangbevel

 

In artikel 13 van de wet is de wijze van betekening van het dwangbevel

beschreven. Het dwangbevel vermeldt expliciet dat de belastingschuldige

tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel in verzet kan komen.

Het dwangbevel wordt bekendgemaakt door middel van betekening. De

betekening van het dwangbevel met bevel tot betaling kan plaatsvinden:

-door de belastingdeurwaarder;

-per post door de ontvanger.

 

De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het

dwangbevel per post te betekenen.

 

In aansluiting op artikel 13 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de betekening van het dwangbevel per post;

-de betekening van het dwangbevel door de deurwaarder;

-bijzondere gevallen van betekening van het dwangbevel.

 

13.1. Betekening dwangbevel per post

De betekening van het dwangbevel per post met het bevel tot betaling vindt

plaats door het ter post bezorgen door de ontvanger van een voor de

belastingschuldige bestemd afschrift van het dwangbevel met bevel tot

betaling.

Onder ter post bezorging wordt verstaan: het door de ontvanger ter

verzending aanbieden van het afschrift aan PostNL. Als betekeningsdatum

geldt in het algemeen de datum van de ter post bezorging.

De ontvanger maakt zoveel mogelijk gebruik van de mogelijkheid het

dwangbevel per post te betekenen.

 

13.1.1. Adressering van per post betekende dwangbevelen

Verzending van het voor de belastingschuldige bestemde afschrift van het

dwangbevel met bevel tot betaling vindt plaats aan het in de administratie

van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland bekende adres van de

belastingschuldige.

 

Voor in Nederland woonachtige natuurlijke personen zal dit over het

algemeen het adres van de belastingschuldige zijn, dat in de Basisregistratie

Personen is vermeld.

Als de belastingschuldige te kennen heeft gegeven voor hem bestemde

poststukken te willen ontvangen op een ander adres dan het adres volgens

de Basisregistratie Personen -bijvoorbeeld een postbusadres- kan verzending

ook plaatsvinden aan dat adres.

 

Als achteraf mocht blijken dat het afschrift van het dwangbevel aan een ten

tijde van de terpostbezorging -onjuist adres is verzonden en de

belastingschuldige niet heeft bereikt, dan wordt aan het dwangbevel geen

rechtsgevolg verbonden.

 

De eisen waaraan een dwangbevel moet voldoen zijn genoemd in

artikel 4:122 Awb. Deze eisen gelden in aanvulling op de eisen die de

Awb en Rv in het algemeen stellen aan het dwangbevel en de

bekendmaking ervan.

 

Als het afschrift van het dwangbevel aan het juiste adres van de

belastingschuldige is verzonden, maar laatstgenoemde beweert het afschrift

niet te hebben ontvangen, dan geldt het dwangbevel als betekend. Dit is

niet het geval als de belastingschuldige bijzondere omstandigheden

aannemelijk kan maken op grond waarvan moet worden aangenomen dat

het afschrift van het dwangbevel het bestemde adres niet heeft bereikt.

 

13.1.2. Betekening dwangbevel door de belastingdeurwaarder

Als bij de betekening van een dwangbevel door de belastingdeurwaarder

aanwijzingen bestaan dat de belastingschuldige bezwaar heeft tegen

kennisneming van de inhoud van het dwangbevel door de huisgenoot aan

wie de belastingdeurwaarder het afschrift moet achterlaten, dan betekent de

belastingdeurwaarder het dwangbevel op de wijze als bepaald in artikel 47,

eerste lid, Rv.

 

Deze handelwijze volgt de belastingdeurwaarder ook als hij verwacht dat

achterlating van het afschrift van het dwangbevel aan de huisgenoot er niet

toe zal leiden dat het afschrift de belastingschuldige ook daadwerkelijk zal

bereiken.

 

Bij de betekening van het dwangbevel wordt domicilie gekozen op het adres

van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland waar de

belastingdeurwaarder zijn standplaats heeft. Dit geldt ook voor de situaties

waarin het dwangbevel is uitgevaardigd door de ontvanger van een ander

waterschap of andere gemeente.

 

 

13.3. Bijzondere gevallen van betekening dwangbevel

Een dwangbevel dat -hetzij door terpostbezorging, hetzij door de

belastingdeurwaarder -is betekend aan een minderjarige of onder curatele

gestelde, moet mede worden betekend aan de wettelijke vertegenwoordiger

alvorens tot tenuitvoerlegging ervan kan worden overgegaan. Zo nodig zal

aan de laatstbedoelde betekening het verzenden van een aanmaning aan

de wettelijke vertegenwoordiger voorafgaan.

 

Ten aanzien van schippers zonder vaste woonplaats aan de wal, is

betekening mogelijk op het adres van het verplicht gekozen domicilie.

 

 

Artikel 14 Tenuitvoerlegging van het dwangbevel

 

Artikel 14 van de wet gaat over de tenuitvoerlegging van het dwangbevel.

In aansluiting op artikel 4:116 van de Awb en artikel 14 van de wet beschrijft

dit artikel het beleid over:

-de algemene regels over tenuitvoerlegging;

-beslag op roerende zaken die geen registergoederen;

-beslag op onroerende zaken;

-beslag onder derden;

-beslag op schepen.

 

14.1. Tenuitvoerlegging algemeen

Het dwangbevel levert een executoriale titel op. Na betekening aan de

belastingschuldige, kan de belastingdeurwaarder het dwangbevel met

toepassing van de voorschriften van het Wetboek van Burgerlijke

rechtsvordering ten uitvoer leggen (zie artikel 4:116 Awb)

 

Als het dwangbevel per post is betekend moet de belastingdeurwaarder een

hernieuwd bevel tot betaling betekenen, voordat hij tot tenuitvoerlegging van

het dwangbevel overgaat (artikel 14, eerste lid, van de wet).

 

Als de betekening van het hernieuwd bevel tot betaling plaatsvindt conform

artikel 47 Rv -dat wil zeggen door achterlating van het bevel in een

gesloten envelop of door terpostbezorging van het bevel -gaat de

belastingdeurwaarder pas na twee dagen na betekening van het hernieuwde

betalingsbevel over tot tenuitvoerlegging (artikel 14, eerste lid, van de wet).

 

In de overige gevallen kan de belastingdeurwaarder onmiddellijk tot

tenuitvoerlegging van het dwangbevel overgaan. Betekening van een

hernieuwd bevel tot betaling hoeft overigens niet plaats te vinden als het

dwangbevel met toepassing van artikel 15, eerste lid, aanhef en onderdeel

c, van de wet, terstond ten uitvoer kan worden gelegd (artikel 14, tweede lid,

van de wet).

 

14.1.1. Keuze van invorderingsmaatregelen

De tenuitvoerlegging gebeurt op de voet van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering dat toelaat de verschillende mogelijkheden van

tenuitvoerlegging tegelijkertijd te benutten.

 

14.1.2. Houding van de belastingdeurwaarder tijdens tenuitvoerlegging

De tenuitvoerlegging van verschillende dwangbevelen tegen dezelfde

belastingschuldige gebeurt zoveel mogelijk tegelijkertijd. Bij de

tenuitvoerlegging wordt onnodige ruchtbaarheid vermeden. Ook wordt de

nodige soepelheid betracht. Dit brengt met zich mee dat de formeel

voorgeschreven handelwijze wordt onderbroken, als het uit menselijk of

tactisch oogpunt wenselijk is eerst persoonlijk contact met de

belastingschuldige op te nemen.

 

In dit verband kan het verantwoord zijn dat de belastingdeurwaarder niet

dadelijk tot beslaglegging overgaat of deze onderbreekt of beëindigt, als hij

vermoedt dat de ontvanger de beslagopdracht niet zou hebben gegeven als

alle omstandigheden bekend waren geweest.

 

Dit geldt ook als de belastingschuldige aantoont dat de betaling inmiddels

heeft plaatsgevonden of dat een verzoek om uitstel van betaling of

kwijtschelding, dan wel een verzoekschrift als genoemd in artikel 25.1 of

26.1 van deze leidraad, en de beslagopdracht elkaar hebben gekruist.

Als het dwangbevel eenmaal ten uitvoer is gelegd door middel van beslag,

wordt onverwijld tot uitwinning van de goederen waarop beslag is gelegd,

overgegaan. Hiervan kan worden afgeweken als de belastingschuldige een

voorstel doet tot minnelijke afdoening van het beslag. Voorwaarde is dan

wel dat met de afdoening -gelet op de omstandigheden -naar het oordeel

van de ontvanger akkoord kan worden gegaan. Hierbij geldt als

uitgangspunt dat een minnelijke afdoening moet passen in het in deze

leidraad geformuleerde beleid.

 

14.1.3. Tenuitvoerlegging dwangbevel als de belastingschuldige is overleden

Als degene tegen wie het dwangbevel is uitgevaardigd, is overleden, gaat

de belastingdeurwaarder pas tot tenuitvoerlegging over nadat de termijn van

drie maanden als bedoeld in artikel 4:185 BW, is verstreken.

Als alle erfgenamen de nalatenschap zuiver hebben aanvaard, kan de

rechtbank de termijn van drie maanden verlengen.

 

Als de nalatenschap wordt vereffend, kan de ontvanger gedurende de

vereffening zijn vordering niet op de nalatenschap verhalen.

 

14.1.4. Volgorde van uitwinning bij beslag

Als de ontvanger naast zaken van de belastingschuldige, ook zaken in

beslag heeft genomen waar derden rechten op hebben, dan wint hij die

zaken uit in de volgorde:

1. zaken van belastingschuldige zelf;

2. zaken waar anderen dan de belastingschuldige een beperkt recht op

hebben;

3. zaken die eigendom zijn van derden.

 

De ontvanger hoeft deze volgorde niet in acht te nemen als op voorhand

duidelijk is dat:

-de hoogte van de belastingschuld aantasting van de rechten van derden

onvermijdelijk maakt of;

-het belang van de invordering zich hiertegen verzet.

 

14.1.5. Verhaal op met vruchtgebruik of recht van gebruik bezwaarde

zaken

Voordat verhaal wordt gezocht op met vruchtgebruik of recht van gebruik

bezwaarde zaken, of op goederen verkregen onder de ontbindende

voorwaarde van overlijden waarbij zich een opschortende voorwaarde ten

gunste van een verwachter aansluit, licht de ontvanger andere

belanghebbenden dan de erfgenamen van de belastingschuldige zoveel

mogelijk in over zijn voornemen.

 

14.1.6. Beslaglegging voor vordering van derden

Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag heeft gelegd, gaat hij ook

over tot beslaglegging voor vorderingen van derden met gelijke preferentie,

waarvan de invordering aan hem is opgedragen, ongeacht de

executiewaarde van de in beslag genomen zaken.

 

14.1.7. Opheffing beslag na gedeeltelijke betaling of voldoening aan

voorwaarden

De ontvanger kan een beschikking afgegeven, die inhoudt dat voor een

openstaande belastingschuld geen invorderingsmaatregelen meer worden

getroffen wanneer alsnog een bepaald bedrag wordt voldaan dan wel dat

aan bepaalde voorwaarden moet zijn voldaan.

 

De ontvanger heft de gelegde beslagen op nadat dit bedrag is betaald of

aan die voorwaarden is voldaan.

 

14.1.8. Opheffing beslag tegen betaling door een derde

Als de ontvanger van een derde een bedrag krijgt aangeboden ter opheffing

van het beslag, dan kan de ontvanger hieraan zijn medewerking verlenen

als ten minste is voldaan aan de volgende voorwaarden:

1. Het aangeboden geldbedrag komt niet direct of indirect uit het

vermogen van de belastingschuldige;

2. Het aangeboden geldbedrag is aanzienlijk hoger dan de opbrengst die

naar verwachting zou zijn verkregen bij een executie;

3. De belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden

niet geschaad.

De ontvanger houdt bij zijn beslissing rekening met de gerechtvaardigde

belangen van andere schuldeisers die op de betreffende zaken verhaal

zoeken, en hij kan aan zijn medewerking nadere voorwaarden verbinden.

 

14.1.9. Opschorten van de executie

De belastingdeurwaarder stelt bij het opmaken van het proces-verbaal van

beslag een verkoopdatum vast. Op deze datum vindt de openbare verkoop

plaats, tenzij de ontvanger ervan overtuigd is dat betaling van de

belastingschuld alsnog op zeer korte termijn zal plaatsvinden. In dat geval

kan de ontvanger besluiten de verkoopdatum op te schorten tot (in totaal)

maximaal vier maanden na de datum waarop het beslag is gelegd.

 

Als sprake is van beslag op roerende zaken, dan deelt de

belastingdeurwaarder de nieuwe verkoopdatum bij exploot aan de

belastingschuldige mee, tenzij deze nieuwe datum op grond van een

schriftelijke overeenkomst tussen de ontvanger en de belastingschuldige is

verschoven. Het opschorten van de verkoopdatum houdt op zich geen

uitstel van betaling in, in de zin van artikel 25 van de wet.

 

14.1.10. Onderhandse verkoop

Als een onderhandse verkoop van in beslag genomen zaken naar

verwachting aanzienlijk meer oplevert dan de verwachte opbrengst bij

openbare verkoop, dan kan de ontvanger kiezen voor een onderhandse

verkoop.

 

De ontvanger moet hierbij rekening houden met de gerechtvaardigde

belangen van eventuele derde rechthebbenden die zich bij hem bekend

hebben gemaakt. De ontvanger stelt deze derden in de gelegenheid om een

bedrag aan te bieden ter opheffing van het beslag.

 

Onderhandse verkoop vindt niet plaats als hierdoor de belangen van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden geschaad.

 

14.1.11. Samenloop opheffing beslag en onderhandse verkoop

De ontvanger kan de mogelijkheid hebben om te kiezen tussen:

a. een aangeboden bedrag ter opheffing van het beslag als bedoeld in

artikel 14.1.8 van deze leidraad;

b. een onderhandse verkoop als bedoeld in artikel 14.1.10 van deze

leidraad.

 

De ontvanger geeft dan in het algemeen de voorkeur aan opheffing van het

beslag; voorwaarde is dat de hierdoor verkregen opbrengst niet lager is dan

die van een onderhandse verkoop.

 

14.1.12. Strafrechtelijk beslag

Als op een in beslag genomen goed ook een strafrechtelijk beslag ex artikel

94 Sv rust -dat wil zeggen niet zijnde een beslag in het kader van een

ontnemingsmaatregel -dan wordt het beslag dat de belastingdeurwaarder

heeft gelegd pas vervolgd nadat het strafrechtelijke beslag is opgeheven.

 

Zolang niet duidelijk is wat er met het strafrechtelijke beslag gebeurt, kan

het fiscale beslag blijven liggen.

 

14.1.13. Invordering en ontnemingswetgeving

De Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland belemmert zo min mogelijk de

strafrechtelijke sanctionering en ontneming van wederrechtelijk verkregen

voordelen.

 

In geval van samenloop van de strafrechtelijke sanctionering en ontneming

van wederrechtelijk verkregen voordelen en het nemen van

invorderingsmaatregelen tot verhaal van een belastingschuld, treedt de

ontvanger terughoudend op. Dit houdt in dat de ontvanger in beginsel niet

direct overgaat tot uitwinning van gelegd beslag tenzij hiermee de belangen

van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden geschaad.

 

Als de verdachte/veroordeelde naast illegaal inkomen nog legaal inkomen heeft

waarvoor belastingaanslagen zijn opgelegd, dan kan de ontvanger wel tot

daadwerkelijke uitwinning van die vermogensbestanddelen overgaan, die –

anders dan door onderzoek van politie of openbaar ministerie – zijn opgespoord.

 

Voor zover sprake is van een maatregel tot schadevergoeding, als bedoeld in

artikel 36f, eerste lid, Sr ten behoeve van slachtoffers of benadeelde derden, of

anderszins aan slachtoffers of benadeelde derden tegemoet wordt gekomen,

treedt de ontvanger niet terughoudend op.

 

Indien de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland – op het moment dat de

invordering wel is gestart, maar nog niet tot beslaglegging is overgegaan – in

kennis is gesteld van een ontnemingszaak en van het geschatte wederrechtelijk

verkregen voordeel van de belastingschuldige, treft de ontvanger

invorderingsmaatregelen met een conservatoir karakter. Als de belangen van

de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden geschaad door opschorting

van uitwinning, gaat de ontvanger echter wel over tot uitwinning.

Hierbij kan onder meer – doch niet uitsluitend – worden gedacht aan:

– een situatie waarin door de daadwerkelijke uitwinning van hetgeen

in beslag is genomen niet ter hand te nemen, de verhaalswaarde daarvan in

onevenredige mate vermindert (denk hierbij onder meer aan voorraden,

personenauto’s en dergelijke);

– een situatie waarin het niet uitwinnen van de beslagen zaak leidt tot een

schadeactie, hetzij van de zijde van de belastingschuldige, hetzij van de

zijde van de medecrediteuren.

14.2. Beslag op roerende zaken die geen registergoederen zijn

 

14.2.1. Kennisgeving vooraf en beslag roerende zaken

Als de belastingdeurwaarder op het woonadres van de belastingschuldige

niemand thuis treft en beslag op roerende zaken alleen kan plaatsvinden

met gebruikmaking van artikel 444 Rv, dan blijft deze wijze van

tenuitvoerlegging vooralsnog achterwege.

 

De belastingdeurwaarder laat in dat geval een schriftelijke kennisgeving

achter met vermelding van dag en uur waarop hij zich weer op het

woonadres zal vervoegen.

 

Deze handeling blijft achterwege als een belastingschuldige het stelselmatig

hierop laat aankomen, dan wel van deze handelwijze misbruik wordt

gemaakt of op andere wijze het belang van de invordering zich tegen deze

handelwijze verzet.

 

14.2.2. Domiciliekeuze en beslag roerende zaken

Als het beslag wordt gelegd door een belastingdeurwaarder van een ander

Waterschap dan het kantoor waar bij de betekening van het dwangbevel

domicilie is gekozen, dan wordt in het beslagexploot tevens domicilie

gekozen ten kantore van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland waar

de belastingdeurwaarder die het beslag legt zijn standplaats heeft.

 

14.2.3. Aanbod van betaling en beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige ter voorkoming van beslaglegging aan de

belastingdeurwaarder aanbiedt om ter plekke te betalen, aanvaardt de

deurwaarder deze betaling.

 

Van de betaling wordt een kwitantie opgemaakt, waarvan een afschrift aan

de belastingschuldige wordt gelaten.

 

14.2.4. Omvang van het beslag op roerende zaken

Het beslag wordt gelegd op zoveel zaken als -naar het oordeel van de

belastingdeurwaarder -ruimschoots voldoende is voor dekking van de

openstaande schuld inclusief rente en kosten.

 

14.2.5. Beslag op roerende zaken van derden

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

14.2.6. Beroep of verzet door een derde tegen inbeslagneming

roerende zaken

Als een derde bij de belastingdeurwaarder bezwaar maakt tegen de

inbeslagname van bepaalde roerende zaken waarvan hij de eigendom

claimt, wijst de belastingdeurwaarder op de mogelijkheid een beroepschrift

in te dienen bij het dagelijks bestuur op grond van artikel 22, eerste lid, van

de wet en eventueel in verzet te gaan op grond van artikel 456 of artikel 435 Rv.

Als aan de eigendom van een derde niet kan worden getwijfeld en vaststaat

dat de ontvanger zijn verhaalsrecht niet kan effectueren, blijft inbeslagname

achterwege.

 

14.2.7. Voldoening zekerheidsschuld door ontvanger en beslag

roerende zaken

De ontvanger kan het restant van de schuld van belastingschuldige aan een

derde op grond van artikel 6:30 BW voldoen in afwachting van verrekening

met de belastingschuldige, als de belastingdeurwaarder de volgende zaken

aantreft:

-zaken die niet onder het bodemrecht vallen en;

-eigendom zijn van een derde en;

-strekken tot zekerheid voor de voldoening van een schuld die de

belastingschuldige aan de derde heeft (bijvoorbeeld huurkoop,

eigendomsvoorbehoud) en;

-waarop de ontvanger zich na voldoening van die schuld zou kunnen

verhalen.

 

De ontvanger maakt van deze mogelijkheid slechts gebruik als de

executiewaarde van de desbetreffende zaken beduidend hoger is dan het

restant van de schuld. Dit geldt ook als het gaat om zaken van de

belastingschuldige die bij een derde in beslag zijn genomen en waarop deze

derde een retentierecht heeft.

 

14.2.8. Beslag roerende zaken bij derden

Op zaken van de belastingschuldige die zich bij een derde bevinden,

verhaalt de belastingdeurwaarder de belastingschuld zoveel mogelijk door

het leggen van een beslag op roerende zaken.

De deurwaarder zal in de volgende gevallen echter beslag onder derden

leggen als:

-de derde geen medewerking verleent aan het leggen van een beslag

roerende zaken;

-het voor de belastingdeurwaarder feitelijk onmogelijk is om de zaken

zelf te zien, dan wel te inventariseren;

-de derde een beroep doet als bedoeld in artikel 461d Rv, voordat het

exploot van beslag op roerende zaken is afgesloten.

 

Als de derde een dergelijk beroep doet nadat het exploot van beslag op

roerende zaken is afgesloten, legt de belastingdeurwaarder geen

afzonderlijk derdenbeslag maar geldt het beslag roerende zaken als

derdenbeslag. De belastingdeurwaarder betekent in dat geval binnen drie

dagen na de beslaglegging aan de derde een formulier in tweevoud als

bedoeld in artikel 475, tweede lid Rv.

Dit laatste geldt ook als de verwachting is gerechtvaardigd dat de derde

voor de executoriale verkoop een beroep zal doen als bedoeld in artikel

461d Rv.

 

14.2.9. Wegvoeren van beslagen zaken

Nadat op roerende zaken beslag is gelegd, wordt zoveel mogelijk aan de

belastingschuldige het feitelijk gebruik gelaten.

 

Onder bijzondere omstandigheden kan de belastingdeurwaarder beslagen

zaken wegvoeren. Hij stelt daartoe een gerechtelijke bewaarder aan als

bedoeld in Rv. Het aanstellen van een bewaarder ontheft de ontvanger niet

van zijn verantwoordelijkheid met betrekking tot de in beslag genomen

zaken.

 

Het wegvoeren van zaken is mogelijk, als dit voor het behoud van die zaken

redelijkerwijze noodzakelijk is (artikel 446 Rv). Dit is bijvoorbeeld aan de

orde als de zaken dreigen te worden verduisterd of beschadigd. Hetzelfde

geldt als er gegronde vrees bestaat dat verhaal op de zaken ernstig

bemoeilijkt wordt of feitelijk onmogelijk is, indien de zaken niet worden

afgevoerd.

 

Van de mogelijkheid tot het wegvoeren van de beslagen zaken wordt

slechts gebruik gemaakt:

-als de verwachting bestaat dat zonder het wegvoeren de schuld niet kan

worden ingevorderd en;

-de ontvanger na marginale toetsing niet heeft kunnen constateren dat

de belastingaanslagen materieel onverschuldigd moeten worden geacht.

 

Het wegvoeren van zaken gebeurt niet door de belastingdeurwaarder dan

na daartoe verkregen toestemming van de ontvanger van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Bij het in beslag nemen van een voertuig is het aan de

belastingdeurwaarder ter keuze om een wielklem, of een ander middel, aan

te brengen ter zekerheid tegen verduistering.

 

De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de

desbetreffende ontvanger of van een andere door die ontvanger daartoe

aangewezen functionaris.

 

14.2.10. Belasting van personenauto’s en motorrijwielen en

belasting zware motorrijtuigen en beslag roerende zaken

N.v.t voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

14.2.11. Afsluiting en beslag roerende zaken

De deurwaarder kan tot afsluiting van de ruimte

overgaan waarin ten laste van de onderneming in beslag genomen zaken

zich bevinden, als:

-de omstandigheden zich voordoen als genoemd in artikel 14.2.9 van

deze leidraad en

-de desbetreffende zaken niet of slechts tegen naar verhouding zeer

hoge kosten kunnen worden afgevoerd.

 

Voor de afsluiting is voorafgaande toestemming vereist van de ontvanger.

De toestemming kan ook worden verkregen van de plaatsvervanger van de

ontvanger of van een andere door de ontvanger daartoe aangewezen

functionaris.

Na afsluiting zal zo spoedig mogelijk tot executoriale verkoop worden

overgegaan.

 

14.2.12. Bewaarder en beslag roerende zaken

Als zaken op grond van artikel 14.2.9 van deze leidraad worden

weggevoerd of op grond van artikel 14.2.11 van deze leidraad afsluiting

plaatsvindt, stelt de belastingdeurwaarder daarbij een bewaarder aan die in

staat moet worden geacht ook daadwerkelijk de taken verbonden aan het

bewaarderschap met betrekking tot die zaken uit te oefenen. De aanstelling

van de bewaarder wordt vermeld in het proces-verbaal als genoemd in

artikel 14.2.9 respectievelijk artikel 14.2.11 van deze leidraad.

 

Als een ambtenaar van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland als

bewaarder wordt aangesteld, is dit zoveel mogelijk een

belastingdeurwaarder, niet zijnde de belastingdeurwaarder die het beslag

heeft gelegd. Aan de ambtenaar die tot bewaarder is aangesteld, wordt

hiervoor geen vergoeding gegeven.

 

De tot bewaarder aangestelde ambtenaar draagt er zorg voor dat de

beslagen zaken waarover hij tot bewaarder is aangesteld zo nodig worden

vervoerd of opgeslagen op een wijze die het risico van fysiek of economisch

bederf minimaliseert, meer dan voor de onderhavige zaken onder normale

omstandigheden gebruikelijk is. De in dit verband te nemen maatregelen en

de daaraan verbonden kosten moeten in een redelijke verhouding staan tot

de aard en de waarde van de desbetreffende zaken.

 

Tijdens de periode dat het beslag ligt, wordt in de navolgende gevallen aan

de bewaarder het bewaarderschap ontnomen en een ander tot bewaarder

aangesteld:

-als de bewaarder geacht moet worden gedurende langere tijd

lichamelijk of geestelijk niet in staat te zijn de aan het bewaarderschap

verbonden taken uit te oefenen;

-als de bewaarder is overleden; in dit geval hoeft het bewaarderschap

niet uitdrukkelijk te worden ontnomen;

-als een ambtenaar van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland tot

bewaarder is aangesteld en deze ambtenaar door oorzaken van

personele of organisatorische aard redelijkerwijs moet worden geacht

geen betrokkenheid meer te (kunnen) hebben bij het beslag.

 

Ontslag van een bewaarder gebeurt steeds schriftelijk; in voorkomend geval

kan dit bij deurwaardersexploot.

 

14.2.13. Executoriale verkoop computerapparatuur

Als de belastingdeurwaarder beslag legt op computerapparatuur, dan valt

alleen de zogenoemde 'hardware' onder dit beslag. De

belastingdeurwaarder moet -voordat tot executoriale verkoop wordt

overgegaan -nagaan of deze apparatuur nog de zogenoemde 'software'

bevat (bestanden, programma's en dergelijke). Als dat het geval is, dan

moet de belastingschuldige de mogelijkheid worden geboden om die

software te verwijderen en een back-up te maken.

 

14.2.14. Executoriale verkoop zilveren, gouden en platina werken

De ontvanger moet er voor zorg dragen dat geen zilveren, gouden of platina

werken die niet zijn voorzien van de stempeltekenen die volgens de

Waarborgwet 1986 vereist zijn, in openbare verkoop worden gebracht of

met dat doel worden tentoongesteld.

 

Van het houden van een openbare verkoop waarin zilveren, gouden of

platina werken voorkomen -al dan niet met het vereiste stempelteken moet

de ontvanger ten minste drie dagen van tevoren aangifte doen bij

Waarborg Holland.

 

14.2.15. Beslag op illegale zaken

Als voor beslag vatbare zaken worden aangetroffen waarvan in beginsel de

vervaardiging, het bezit of het gebruik strafbaar is (of het vermoeden van

strafbaarheid bestaat), kan de beslaglegging op de normale wijze doorgang

vinden. Wel wordt direct of zo snel mogelijk na de beslaglegging de politie

ingeschakeld om te bezien in hoeverre aanleiding bestaat om

strafrechtelijke maatregelen te nemen. Hierbij geldt het bepaalde in artikel

 

14.1.12 van deze leidraad.

Als geen strafrechtelijke maatregelen worden getroffen (de voormelde zaken

worden niet verbeurd verklaard of onttrokken aan het verkeer), dan moet de

ontvanger contact opnemen met het dagelijks bestuur voordat maatregelen

worden getroffen om tot executoriale verkoop van de in beslag genomen

zaken over te gaan.

 

14.2.16. Bieden voor rekening Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland en beslag

roerende zaken. Om een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een

andere belastingdeurwaarder dan de deurwaarder die met de verkoop

belast is, opdragen voor rekening van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

te bieden.

 

14.2.17. Opheffing van het beslag op roerende zaken

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger

dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot

kenbaar gemaakt.

 

Opheffing van het beslag op roerende zaken als bedoeld in artikel 445 Rv,

wordt altijd kenbaar gemaakt bij deurwaardersexploot.

 

14.2.18. Afboeking executie-opbrengst verkoop roerende zaken

De ontvanger verhaalt de openstaande schuld waarvoor het beslag

roerende zaken is gelegd op de executieopbrengst, inclusief de daarin

begrepen omzetbelasting. Voordat de opbrengst op de openstaande schuld

wordt afgeboekt, worden eerst de kosten van de executie verrekend. De

ontvanger boekt de opbrengst vervolgens af met inachtneming van het

bepaalde bij artikel 7 van deze leidraad.

 

Als er andere schuldeisers zijn die beslag hebben gelegd of als er beperkt

gerechtigden zijn van wie het recht door de executie is vervallen, dan wordt

zoveel mogelijk getracht in der minne overeenstemming te bereiken over de

toedeling van de netto-executieopbrengst. Als dat niet mogelijk blijkt, dan

zijn de artikelen 481 en volgende Rv van toepassing.

 

14.2.19. Proces-verbaal van verkoop roerende zaken

Als de belastingschuldige te kennen geeft dat hij een afschrift van het

proces-verbaal van verkoop wenst, wordt hem dit zo spoedig mogelijk

toegezonden, met dien verstande dat de namen en woonplaatsen van de

kopers onleesbaar zijn gemaakt.

 

14.2.20. Gegevensverstrekking omtrent beslag roerende zaken

Als de belastingschuldige of een belanghebbende derde de ontvanger

vraagt of een beslag nog ligt, dan verstrekt de ontvanger deze informatie

tenzij het belang van de invordering zich daartegen verzet.

 

14.2.21 Relaas van onttrekking

Ingeval goederen aan het beslag zijn onttrokken (art. 198 Sr) kan van dat

feit op grond van art. 162 Sv aangifte worden gedaan. De ontvanger beslist

over de inzending van een relaas van onttrekking aan de Officier van

Justitie.

 

14.3. Beslag op onroerende zaken

14.3.1. Bewaring van in beslag genomen roerende zaken bij beslag

onroerende zaken

Indien het beslag op een onroerende zaak mede omvat de in of op die zaak

aanwezige bestanddelen of natuurlijke vruchten, geldt het volgende. De

belastingdeurwaarder kan die bestanddelen of die vruchten wegvoeren om

in bewaring te geven indien dit voor het behoud van die bestanddelen of

vruchten noodzakelijk is. Het wegvoeren vindt niet plaats dan na daartoe

verkregen toestemming van de ontvanger. Het bepaalde in artikel 14.2.9 is

van overeenkomstige toepassing.

 

14.3.2. Nieuwe belastingschuld en beslag onroerende zaken

Als de ontvanger voor een belastingschuld beslag op een onroerende zaak

heeft gelegd, zal hij voor een nader opgekomen belastingschuld zoveel

mogelijk opnieuw tot beslaglegging overgaan.

In gevallen waarin de ontvanger zelf de eerste beslaglegger is, gaat hij altijd

tot beslaglegging over voor vorderingen van derden waarvan de invordering

aan hem is opgedragen.

 

14.3.3. Verhuurde of verpachte onroerende zaken

De ontvanger die beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en

tevens de huur of pacht wil incasseren, doet hiervoor zoveel mogelijk een

vordering ex artikel 19 van de wet onder de huurder of pachter. Er wordt in

zo’n geval dus niet gehandeld als bedoeld in artikel 507, derde lid Rv.

 

14.3.4. Voorwaarden van verkoop van onroerende zaken

De ontvanger vraagt de notaris een afschrift van de veilingvoorwaarden die

op de verkoop van toepassing zijn en hij treedt zo nodig in overleg over de

inhoud van deze voorwaarden.

 

In overleg met de notaris wordt in de voorwaarden van verkoop bepaald dat

de kosten van executie, toewijzing en eventuele rangregeling door de

executant zullen worden voldaan uit de koopprijs en dat het tekort -als de

koopprijs niet toereikend mocht zijn -door de executant zal worden

aangezuiverd.

 

14.3.5. Opheffing van het beslag onroerende zaken

Van de opheffing van een beslag op een onroerende zaak wordt schriftelijk

mededeling gedaan aan de belastingschuldige. Als het beslag aan de

huurder of pachter is betekend, ontvangt deze ook een schriftelijke

mededeling.

 

Ook wordt van deze opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan

aan de (eventuele) derde-eigenaar, aan alle (eventuele) hypotheekhouders

en -indien van toepassing -aan de bewaarder.

 

14.4. Beslag onder derden

 

14.4.1. Beslag op vordering van een derde

In de artikelen 475 Rv en volgende is de mogelijkheid gegeven ten laste van

de belastingschuldige beslag te leggen onder een derde. Als blijkt dat -na

het afleggen van de buitengerechtelijke verklaring -de derde geen gelden of

zaken onder zich heeft, dan blijkt het beslag nooit te hebben gelegen. De

ontvanger stelt de derde hiervan op de hoogte.

 

Een belastingaanslag kan ook worden verhaald door het leggen van

derdenbeslag op een vordering die formeel aan een ander dan de

belastingschuldige toebehoort, dan wel op naam van die ander bijvoorbeeld

door een bank -wordt geadministreerd. Denk hierbij

bijvoorbeeld aan de echtgenoot met wie de belastingschuldige in

gemeenschap van goederen is gehuwd. In dat geval wordt het derdenbeslag

gelegd ten laste van de echtgenoot van de belastingschuldige, als de

echtgenoot alleen gerechtigd is de vermogensbestanddelen te vorderen die

onder het beslag vallen.

 

In het beslag-exploot (waarvan afschrift wordt gelaten aan de

derde-beslagene) dat zowel aan de belastingschuldige als aan de

echtgenoot binnen acht dagen na het leggen van het beslag moet worden

betekend, moet de ontvanger zoveel mogelijk aangeven op welke gronden

hij de vordering die op naam van de echtgenoot is geadministreerd, meent

te kunnen uitwinnen ter verhaal van een vordering op de belastingschuldige.

 

14.4.2. Derdenbeslag of vordering ex artikel 19

Als naast een derdenbeslag ook een vordering op grond van artikel 19 van

de wet mogelijk is, kiest de ontvanger voor het doen van een vordering.

 

14.4.3. Roerende zaken bij derden

Als zich onder de derde roerende zaken van de belastingschuldige

bevinden, wordt gehandeld overeenkomstig hetgeen is bepaald in artikel

14.2.8 van deze leidraad.

 

14.4.4. Plaats beslaglegging en derdenbeslag

Aan de nauwkeurige vermelding in het exploot van beslag van de naam en

de eventuele rechtsvorm van de derde wordt bijzondere aandacht

geschonken. De situatie kan zich voordoen dat de derde een hoofdkantoor

heeft en een of meerdere bijkantoren. In dat geval legt de

belastingdeurwaarder het beslag zoveel mogelijk bij het hoofdkantoor dan

wel het filiaal of bijkantoor dat bemoeienis heeft met de gelden of zaken

waarop verhaal wordt gezocht.

 

In spoedeisende gevallen kan het beslag worden gelegd onder een ander

filiaal of bijkantoor. De executant kiest in alle gevallen domicilie bij de

belastingdeurwaarder.

 

Als er aanleiding toe bestaat, kan de ontvanger de omvang van het beslag

bij de beslaglegging beperken. Voor zover niet door een andere schuldeiser

beslag is gelegd, kan de omvang ook op een later tijdstip nog worden

beperkt. Van de beperking wordt in het beslagexploot of in een afzonderlijk

geschrift aan de derde uitdrukkelijk melding gemaakt.

 

14.4.5. Derdenbeslag op een vordering waar geen beslagvrije voet voor

geldt

Als beslag is gelegd in een situatie als bedoeld in artikel 475e dan wel

artikel 475f Rv en de belastingschuldige toont aan dat hij voor zijn

levensonderhoud volledig afhankelijk is van de beslagen betalingen, dan

past de ontvanger zonder rechterlijke tussenkomst de regeling van de

beslagvrije voet toe als bedoeld in de artikelen 475b en 475d Rv.

 

14.4.6. Bij derdenbeslag in gebreke blijven tot het doen van verklaring

De derde-beslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de

ontvanger in gebreke gesteld als zeven kalenderdagen na de termijn van

vier weken nog geen verklaring van hem is ontvangen.

Hij wordt daarbij gesommeerd om onverwijld tot verklaring over te gaan.

 

14.4.7. Bij derdenbeslag niet afdragen na het doen van verklaring

De derde-beslagene wordt namens de belastingdeurwaarder door de

ontvanger in gebreke gesteld als niet is overgegaan tot afdracht van de

opeisbare geldsommen of tot het aan de belastingdeurwaarder ter

beschikking stellen van de goederen en/of zaken binnen de termijn

genoemd in de schriftelijke uitnodiging als bedoeld in het achtste lid.

Hij wordt daarbij gesommeerd om binnen zeven kalenderdagen aan zijn

verplichting te voldoen.

 

14.4.8. Afdracht binnen de vierwekentermijn bij derdenbeslag

Een derde-beslagene kan binnen de termijn van vier weken verklaring doen

van hetgeen hij onder zich heeft en de belastingdeurwaarder laten weten

direct tot afdracht te willen overgaan.

 

In dat geval deelt de ontvanger hem namens de belastingdeurwaarder mee als

er geen aanleiding bestaat de verklaring te betwisten -dat het beslag

van rechtswege vervalt op het moment dat de door de derde-beslagene af

te dragen geldsommen of ter beschikking te stellen goederen en/of zaken

door de belastingdeurwaarder zijn ontvangen.

 

14.4.9. Derdenbeslag op polis van levens-of spaarverzekering of

lijfrente

Bij een derdenbeslag op een polis van een levens-of spaarverzekering of

lijfrente geldt -naast de voorschriften in artikel 479l en volgende Rv het

volgende:

-De ontvanger stelt zich terughoudend op bij het leggen van

derdenbeslag als er sprake is van een niet-bovenmatige

oudedagsvoorziening;

-De ontvanger betrekt in zijn overwegingen de verhouding tussen de

openstaande belastingschuld en de opbrengst bij afkoop of belening van

de polis. Bij de bepaling van de opbrengst houdt de ontvanger rekening

met het feit dat een (voortijdige) afkoop of belening van de polis in

bepaalde gevallen wordt aangemerkt als een verboden handeling die tot

negatieve uitgaven voor inkomensvoorzieningen leiden als gevolg

waarvan een aanslag in de inkomstenbelasting kan worden opgelegd;

-als de netto-opbrengst van de polis minder dan € 2.500,-bedraagt, de

polis wordt afgekocht of het derdenbeslag is gelegd drie jaren voor de

expiratiedatum, wint de ontvanger het derdenbeslag niet uit en gaat hij

niet over tot afkoop of belening. In dat geval laat de ontvanger -in

overleg met belastingschuldige -het beslag liggen tot de expiratiedatum;

-de omstandigheid dat het verzekerde bedrag pas na lange tijd tot

uitkering komt, staat op zich een derdenbeslag niet in de weg;

-de belastingaanslagen waarvoor het derdenbeslag wordt gelegd

moeten onherroepelijk vaststaan en in redelijkheid materieel

verschuldigd worden geacht.

 

14.4.10. Retentierecht en derdenbeslag

Als de derde-beslagene een retentierecht heeft op de zaken die door het

derdenbeslag van de ontvanger zijn getroffen, dan kan de ontvanger op

grond van artikel 6:30 BW overgaan tot betaling van het bedrag waarvoor

het retentierecht geldt in afwachting van verrekening met de

belastingschuldige. Het bedrag moet dan wel beduidend lager zijn dan de

executiewaarde van de desbetreffende zaak.

 

14.4.11. Opheffing van het derdenbeslag

Als de belastingschuldige er uitdrukkelijk om verzoekt of als de ontvanger

dit wenselijk acht, wordt opheffing van het beslag bij deurwaardersexploot

kenbaar gemaakt aan zowel de belastingschuldige als de derde.

 

In andere gevallen wordt van de opheffing schriftelijk kennis gegeven aan

de derde-beslagene. De ontvanger zendt aan de belastingschuldige een

afschrift van deze kennisgeving.

 

14.4.12. Onverschuldigde betaling en derdenbeslag.

Als een derde tegen de ontvanger een vordering uit onverschuldigde

betaling instelt en de ontvanger aan deze vordering voldoet, wordt de

belastingaanslag waarvoor het derdenbeslag is gelegd, geacht in zoverre

niet te zijn voldaan.

 

De ontvanger kan de invordering van die aanslag dan ook hervatten alsof er

geen derdenbeslag is gelegd.

 

14.4.13. Derdenbeslag onder de Staat of de ontvanger en het

doen van verklaring

Als derdenbeslag wordt gelegd onder de Staat of de ontvanger, dan is

specificatie verplicht; er wordt in dit verband verwezen naar artikel 479 Rv.

 

De verplichting tot specificatie heeft niet tot doel het verhaal te belemmeren,

maar de taak van de Staat of de ontvanger te verlichten. Dit betekent dat de

verklaring in het kader van het derdenbeslag zich niet moet beperken tot de

ex artikel 479 Rv genoemde vermogensbestanddelen, maar zich ook moet

uitstrekken tot alles wat de geëxecuteerde te vorderen heeft van de Staat of

de ontvanger en wat bij de Staat of de ontvanger bekend was op het

moment van beslaglegging.

 

14.4.14. Derdenbeslag op voorlopige teruggaaf

Niet van toepassing voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

 

14.5. Beslag op schepen

 

14.5.1. Beletten van het vertrek van het schip

De belastingdeurwaarder kan een bewaarder aanstellen en de nodige

maatregelen nemen om het vertrek van het schip te beletten. Denk hierbij

bijvoorbeeld aan het 'aan de ketting leggen' van het schip. Zo nodig voorziet

de belastingdeurwaarder zich -na daartoe overleg te hebben gepleegd met

de ontvanger -van deskundige bijstand. De kosten van deze bijstand komen

voor rekening van de belastingschuldige.

 

In daartoe aanleiding gevende gevallen kan het feitelijk gebruik van het

schip weer aan de belastingschuldige worden gelaten, bijvoorbeeld wanneer

ter voorkoming van een executoriale verkoop door de belastingschuldige

een voorstel tot minnelijke afdoening is gedaan en dit voorstel voor de

ontvanger -gelet op de omstandigheden -aanvaardbaar is.

In ieder geval zal een minnelijke afdoening moeten passen in het bij artikel

25 van deze leidraad geformuleerde uitstelbeleid.

 

14.5.2. De executie van schepen

Tenzij een andere wijze van verkoop is toegestaan of voorgeschreven

gebeurt de executoriale verkoop van een schip ten overstaan van een

bevoegde notaris.

De verkoop van een buitenlands zeeschip kan ook plaatsvinden ten

overstaan van de rechtbank. Van deze mogelijkheid zal met name gebruik

moeten worden gemaakt als het land van herkomst de verkoop door een

notaris niet erkent.

De executie van niet-teboekgestelde schepen gebeurt op dezelfde wijze als

de executie van andere roerende zaken die geen registergoederen zijn. Om

een zo hoog mogelijke opbrengst te verkrijgen, kan de ontvanger een

andere belastingdeurwaarder dan de belastingdeurwaarder die met de

verkoop is belast, opdragen voor rekening van de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland te bieden. De ontvanger geeft deze belastingdeurwaarder

zo nodig nadere aanwijzingen.

 

14.5.3. Afgelasting van de verkoop van een schip

Als een aangekondigde verkoop van een schip om enigerlei reden geen

doorgang kan vinden, dan draagt de ontvanger er zorg voor dat de

aanplakbiljetten onmiddellijk worden verwijderd. Hij treft ook voor op andere

wijze gedane aankondigingen dienovereenkomstige maatregelen.

Als de belastingschuldige niet van de afgelasting op de hoogte is, dan wordt

hem hiervan onverwijld schriftelijk en gemotiveerd mededeling gedaan. Als

verwacht mag worden dat deze mededeling de belastingschuldige niet meer

voor het aangekondigde tijdstip van verkoop bereikt, dan stelt de ontvanger

hem zo mogelijk op een andere wijze in kennis.

 

14.5.4. Deskundige hulp en beslag op schepen

Als bij een executie deskundige hulp is gewenst, kan de ontvanger een

makelaar of een andere ter zake kundige inschakelen.

 

14.5.5. Opheffing van het beslag op schepen

Van de opheffing van het beslag wordt schriftelijk mededeling gedaan aan

de belastingschuldige. Ook wordt -ingeval van teboekgestelde schepen van

de opheffing bij deurwaardersexploot mededeling gedaan aan de

ingeschreven schuldeisers.

 

Artikel 15  

Geen nadere regels vastgesteld door Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

 

Artikel 16 Doorlopend beslag

 

In aansluiting op artikel 16 van de wet beschrijft dit artikel het beleid

over derdenbeslagen op een voorlopige teruggaaf en/of voorschot.

 

16.1 Derdenbeslag op een voorlopige teruggaaf of een voorschot

Als door de ontvanger onder de Belastingdienst derdenbeslag op een voorlopige

teruggaaf in de inkomstenbelasting is gelegd, geldt het volgende.

Dit beslag wordt geacht mede te omvatten een in termijnen uit te betalen bedrag

op grond van een voorlopige aanslag in de inkomstenbelasting als bedoeld

in artikel 9, zesde lid, van de wet over een volgend jaar, voor zover de uit

te betalen termijnen van de voorlopige aanslagen op elkaar aansluiten

en de schuld waarvoor het beslag is gelegd niet geheel is voldaan.

 

 

Artikel 17 Verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

 

Artikel 17 van de wet geeft een zelfstandige regeling voor het instellen van

verzet tegen de tenuitvoerlegging van een dwangbevel. Naast de

belastingschuldige kan een ieder tegen wie de dwanginvordering is gericht

in verzet komen.

Verzet is mogelijk zodra de betekening van het dwangbevel heeft

plaatsgevonden. Het verzet schorst de tenuitvoerlegging van het

dwangbevel, voor zover dit door het verzet wordt bestreden. Ook kan verzet

worden gedaan tegen een vordering als bedoeld in artikel 19 van de wet.

 

Er kan geen verzet worden ingesteld tegen de in rekening gebrachte kosten

van de aanmaning en de betekeningskosten van het dwangbevel.

 

In aansluiting op artikel 17 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging

dwangbevel;

-verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij onjuiste adressering.

 

17.1. Schorsing van de invordering bij verzet tegen tenuitvoerlegging dwangbevel

Als naar de mening van de ontvanger het doen van verzet zo duidelijk

kansloos is dat er sprake is van misbruik van een bevoegdheid als bedoeld

in artikel 3:13 BW, kan hij -na verkregen toestemming van het dagelijks

bestuur besluiten de tenuitvoerlegging van het dwangbevel voort te zetten.

 

Als sprake is van een beslag onder een derde, en de derde heeft een

buitengerechtelijke verklaring afgelegd die de ontvanger onjuist of

onvolledig acht, dan deelt de ontvanger de schorsing van de executie

schriftelijk aan de derde mee onder vermelding van de grond waarop deze

schorsing berust.

 

De ontvanger vermeldt daarbij tevens onder verwijzing naar artikel 476 Rv,

dat door deze mededeling de schorsing ook tegen de derde werkt. Ook

wordt in de mededeling vermeld dat de verklaring wordt betwist en dat tot

dagvaarding zal worden overgegaan, nadat de schorsende werking van het

verzet is opgeheven.

 

17.2. Verzet tegen tenuitvoerlegging van dwangbevel bij

onjuiste adressering

Als het aanslagbiljet, de aanmaning of het afschrift van het per post

betekende dwangbevel aan een onjuist adres is verzonden en daarom de

belastingschuldige niet heeft bereikt, is verzet mogelijk.

 

 

Artikel 18  

 

Er zijn in deze leidraad op artikel 18 van de wet geen beleidsregels

gemaakt.

 

Artikel 19 Doen van een vordering

 

De in artikel 19 van de wet omschreven vordering geeft de ontvanger de

mogelijkheid om in bepaalde gevallen op eenvoudige wijze belastingschuld

te verhalen op hetgeen een derde aan de belastingschuldige is verschuldigd

of ten behoeve van hem onder zich heeft of zal krijgen.

 

In aansluiting op artikel 19 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de algemene regels over het doen van een vordering;

-de faillissementsvordering;

-vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen;

-de overheidsvordering, als bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet.

 

19.1. Vordering algemeen

Als het doen van een vordering rechtens mogelijk is, wordt mede ter

besparing van kosten aan dit eenvoudige invorderingsmiddel de voorkeur

gegeven boven derdenbeslag.

 

Ingeval van twijfel of degene aan wie de vordering zou moeten worden

gericht wel houder van penningen is, moet al naar gelang de

omstandigheden worden beoordeeld of het leggen van derdenbeslag de

voorkeur verdient.

 

19.1.1. Bekendmaking vordering

De ontvanger maakt de vordering bekend door toezending van een brief aan

degene aan wie de vordering is gedaan en aan de belastingschuldige.

Als de ontvanger dat wenselijk acht, kan hij de vordering ook aan genoemde

personen laten betekenen door de belastingdeurwaarder. Bij de betekening

van een vordering handelt de belastingdeurwaarder overeenkomstig de voor

betekening van exploten geldende regels van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering.

 

Voor de betekening brengt de belastingdeurwaarder geen kosten in

rekening.

 

19.1.2. Voldoen aan de vordering

Als de derde betaalt op een vordering die betrekking heeft op twee of meer

belastingaanslagen heeft hij niet het recht om aan te geven ter voldoening

van welke belastingaanslag de betaling strekt.

 

19.1.3. Niet voldoen aan de vordering

Derdenbeslag wordt alleen gelegd als aan de vordering ten onrechte niet is

voldaan, dan wel de derde hierop ten onrechte niet heeft gereageerd.

Hiervan is zeker sprake als blijkt dat het uitblijven van het voldoen aan de

vordering te wijten is aan de derde.

 

Als de ontvanger in verband met de kosten of om andere redenen

derdenbeslag niet opportuun acht, wordt daarvan afgezien en wordt de

vordering ingetrokken.

 

Als wordt overgegaan tot het leggen van derdenbeslag wordt in het

beslagexploot melding gemaakt van de vordering die aan het beslag is

voorafgegaan en van de datum waarop die vordering is gedaan.

 

19.1.4. Intrekken van een vordering

Zodra een vordering om enigerlei reden niet langer hoeft te worden

gehandhaafd, trekt de ontvanger deze bij beschikking in.

 

De ontvanger maakt deze beschikking bekend aan degene aan wie de

vordering is gedaan.

 

19.1.5. Vermindering of vernietiging van de belastingaanslag in relatie

tot vordering

Als een derde op vordering van de ontvanger betaalt en naderhand

vermindert of vernietigt de inspecteur de belastingaanslag, dan wordt de

hieruit voortvloeiende teruggaaf verrekend of uitbetaald aan de

belastingschuldige.

 

19.1.6. Doorbreken beslagverboden en vordering

Bij de toepassing van artikel 19, eerste lid, van de wet (het vereenvoudigd

beslag op vorderingen tot bepaalde periodieke uitkeringen) bestaat onder

voorwaarden de mogelijkheid een wettelijk beslagverbod gedeeltelijk te

negeren. Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen gebruik als de

belastingschuldige kan worden gekwalificeerd als een notoire wanbetaler in

de zin van artikel 19, tweede lid, van de wet.

 

De vordering waarbij een beroep wordt gedaan op de verruimde

beslagmogelijkheid vindt steeds separaat plaats en wordt vooraf schriftelijk

aangekondigd aan de belastingschuldige, onder vermelding van het

bijzondere karakter daarvan.

De vordering kan niet plaatsvinden voor kinderbijslag onder welke benaming

dan ook. In voorkomend geval wordt voor de toepassing van de verruimde

beslagmogelijkheid uitgegaan van het maximale bereik: een tiende deel van

het bedrag dat op grond van de wet niet vatbaar is voor beslag.

19.1.7. Notoire wanbetaler en vordering

In afwijking in zoverre van artikel 19, tweede lid, van de wet vindt de

vordering waarbij de doorbreking van een wettelijk beslagverbod wordt

ingeroepen slechts plaats indien voldaan is aan de volgende voorwaarden:

a. op het tijdstip waarop de vordering plaats vindt heeft de

belastingschuldige meer dan één aanslag onbetaald gelaten;

b. de enige of laatste betalingstermijn van deze aanslagen is op het tijdstip

waarop de vordering plaats vindt met ten minste twee maanden

overschreden;

c. de belastingschuldige komt niet voor uitstel van betaling of

kwijtschelding in aanmerking omdat hij, naar de ontvanger bekend is,

beschikt over voldoende vermogen of voldoende betalingscapaciteit om

de belastingaanslagen te voldoen;

d. N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Voor deze aanslagen geldt – naast de voorwaarden genoemd onder a

en b -als extra voorwaarde dat op het tijdstip waarop de vordering

plaatsvindt sprake moet zijn van een belastingschuld die door middel

van reguliere invorderingsmiddelen (voor particulieren: de vordering;

voor ondernemers: de tenuitvoerlegging van het dwangbevel) naar

verwachting niet zal worden voldaan binnen een termijn van drie

maanden te rekenen vanaf genoemd tijdstip.

 

19.1.8. Vordering ten laste van de echtgenoot

Als de echtgenoot van de belastingschuldige recht heeft op gelden, penningen

of periodieke betalingen die in de huwelijksgemeenschap vallen, dan kan de

ontvanger een vordering ten laste van de echtgenoot doen. De bekendmaking

van de vordering dient zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen acht dagen

na het doen van de vordering, te geschieden aan de belastingschuldige en de

echtgenoot afzonderlijk. Voor zover het periodieke uitkeringen betreft die

onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet vallen, past de

ontvanger de beslagvrije voet toe alsof de echtgenoot de belastingschuldige is.

 

19.2. De faillissementsvordering

 

19.2.1. Aan te melden schulden in faillissement

In een faillissement vallen de belastingschulden -en ook de

invorderingsrente en heffingsrente -voor zover zij materieel zijn ontstaan

vóór de dag van de faillietverklaring. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de

materiële belastingschuld ontstaat van dag tot dag tenzij het tegendeel

blijkt:

-Belastingschulden ontstaan tot aan de datum van het faillissement

worden als faillissementsschulden aangemerkt;

-Belastingschulden ontstaan vanaf de datum van het faillissement zijn

niet verifieerbaar en moeten eventueel als boedelschuld worden

aangemeld.

 

De ontvanger splitst de belastingaanslag naar tijdsevenredigheid of tijdstip

en doet twee aparte vorderingen:

-één voor het gedeelte dat ter verificatie kan worden aangemeld;

-één voor het gedeelte dat als boedelschuld kan worden aangemerkt.

Voorlopige aanslagen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, van de wet kan

de ontvanger niet eerder aanmelden dan nadat de termijnen die aan die

aanslagen verbonden zijn, zijn vervallen. De ontvanger splitst de voorlopige

aanslagen naar tijdsevenredigheid of tijdstip.

 

Bij het bepalen of een bestuurlijke boete in een faillissement valt, is

uitsluitend van belang de dagtekening van de desbetreffende beschikking.

Als die beschikking is gedagtekend voor het faillissement, kan de ontvanger

de boete in het faillissement aanmelden. Als de dagtekening ligt na

uitspraak van het faillissement, dan kan de ontvanger de boete niet meer in

het faillissement aanmelden, ook al heeft de boete betrekking op een

situatie vóór het faillissement.

 

19.2.2. Belastingschulden ontstaan gedurende een surseance zijn

boedelschulden in faillissement

Belastingschulden die materieel zijn ontstaan gedurende de periode van

een surseance van betaling die aan het faillissement voorafgaat, kunnen op

grond van artikel 249 FW worden beschouwd als boedelschulden in het

faillissement.

 

Het bepaalde in artikel 19 lid 1, van de wet is op deze schulden en de

belastingaanslagen die hierop betrekking hebben op soortgelijke wijze van

toepassing.

 

19.2.3. Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid om van de curator dadelijke voldoening aan de

vordering te verlangen maakt de ontvanger geen gebruik, tenzij bijzondere

omstandigheden met het oog op het belang van de invordering daartoe

noodzaken.

In alle gevallen waarin de ontvanger in het faillissement opkomt, vermeldt hij

in de vordering dat hij aanspraak maakt op eventuele voorrang. Als de

curator tijdens het faillissement materieel ontstane belastingschulden die als

boedelschuld kunnen worden aangemerkt, ten onrechte niet voldoet, dan

wendt de ontvanger zich in beginsel eerst tot de curator om langs minnelijke

weg alsnog voldoening te bewerkstelligen.

 

Als dit niet leidt tot een bevredigende oplossing, wendt de ontvanger zich

met zijn grieven tot de rechter-commissaris. In het uiterste geval kan de

ontvanger zich rechtstreeks verhalen op de boedel.

 

19.3. Vorderingen met betrekking tot periodieke uitkeringen

 

19.3.1. Overwegen van vordering op periodieke uitkeringen

Bij de beoordeling van de vraag of een vordering wordt gedaan met

betrekking tot een periodieke uitkering, is doorslaggevend het feit dat de

vordering een bijzonder invorderingsinstrument betreft waarmee een

doelmatige en doeltreffende invordering van belastingschulden is beoogd.

 

Dit betekent dat de vordering in beginsel de voorkeur verdient boven andere

invorderingsmaatregelen waarbij het dwangbevel ten uitvoer wordt gelegd

door middel van beslag. Als het invordering van zeer geringe bedragen

betreft, bestaat er aanleiding eerst andere invorderingsmaatregelen te

proberen alvorens de derde via de vordering te betrekken.

 

19.3.2. Vooraankondiging van vordering op periodieke uitkeringen

Als de ontvanger het dwangbevel per post heeft betekend en de invordering

vervolgt door middel van een vordering onder de werkgever (artikel 19,

eerste lid, onderdeel a, van de wet) of door een andere vordering op een

periodieke uitkering waaraan een beslagvrije voet is verbonden, is hij

verplicht de belastingschuldige vooraf schriftelijk in kennis te stellen van zijn

voornemen een vordering te doen.

De ontvanger doet de vooraankondiging niet eerder dan nadat vier dagen

zijn verstreken na de datum waarop hij het afschrift van het dwangbevel met

bevel tot betaling ter post heeft bezorgd.

 

De ontvanger doet de betreffende vordering niet eerder dan zeven dagen na

de dagtekening van de vooraankondiging. De vooraankondiging blijft

achterwege als de ontvanger de vordering doet bij een werkgever of

uitkeringsinstantie die reeds op vordering van de ontvanger een

belastingaanslag van de belastingschuldige betaalt of zou moeten betalen.

 

19.3.3. Beslagvrije voet en vordering op periodieke uitkeringen

Als een vordering wordt gedaan voor periodieke uitkeringen die niet vallen

onder de opsomming van artikel 19, eerste lid, van de wet (en waarvoor

geen beslagvrije voet geldt) en de belastingschuldige toont aan dat hij voor

zijn levensonderhoud volledig afhankelijk is van deze uitkeringen, dan past

de ontvanger de artikelen 475b en 475d Rv toe.

 

In dat geval geldt de vordering nog slechts voor het gedeelte waarmee de

periodieke uitkering de beslagvrije voet overtreft. Hetzelfde geldt bij

vorderingen ten laste van een belastingschuldige die niet in Nederland

woont of vast verblijft.

 

Voor een alleenstaande, jonger dan 21 jaar, en een alleenstaande, ouder

jonger dan 21 jaar -indien zij een ander inkomen genieten dan een

bijstandsuitkering -geldt een beslagvrije voet van 90% van het feitelijk

inkomen (+ vakantie-aanspraak) met een minimum van 90% van de

bijstandsnorm genoemd in artikel 21, onderdeel a onderscheidenlijk

onderdeel b van de Wet werk en bijstand en een maximum van 90% van de

bijstandsnorm nadat deze verhoogd is met het bedrag genoemd in artikel 25

van die wet.

 

Artikel 19.3.3a Beslagvrije voet en vakantiegeld

De ontvanger stelt de beslagvrije voet vast op basis van het periodieke

inkomen of de bijstandsnorm met inbegrip van de aanspraak op

vakantiegeld over de desbetreffende maand. In de maand dat het

vakantiegeld wordt uitbetaald, wordt de beslagvrije voet daarom niet

verhoogd. Dat laatste geldt ook als het beslag niet gedurende de gehele

periode waarover het vakantiegeld is opgebouwd, heeft gelegen. Uitbetaling

vakantiegeld is niet van invloed op de berekende beslagvrije voet. (volgens Rijksleidraad)

 

19.3.4. Informatieverstrekking voor vaststelling beslagvrije voet

De beslagvrije voet wordt bepaald aan de hand van de gegevens die bij de

ontvanger bekend zijn. Als de ontvanger de beslagvrije voet niet tot een juist

bedrag kan vaststellen zonder nadere informatie van de belastingschuldige,

stelt hij -op basis van artikel 58 van de wet -de belastingschuldige in de

gelegenheid die nadere informatie te verstrekken. Denk bijvoorbeeld aan de

situatie dat de belastingschuldige een partner heeft en het inkomen van de

partner bij de ontvanger niet bekend is.

Als de belastingschuldige vervolgens de gevraagde informatie alsnog verstrekt,

wijzigt de ontvanger de beslagvrije voet en past deze toe vanaf de eerstvolgende

inhouding, dus zonder terugwerkende kracht.

Als de belastingschuldige de gevraagde informatie niet verstrekt, wordt de

beslagvrije voet vastgesteld op 45% van de bijstandsnorm.

In situaties waarin de ontvanger de beslagvrije voet heeft vastgesteld zonder

vooraf informatie over inkomsten en uitgaven op te vragen bij de belasting-

schuldige, herstelt de ontvanger de beslagvrije als door de belastingschuldige

wordt aangetoond dat deze te laag is vastgesteld.

Als de belastingschuldige kan aantonen dat de beslagvrije voet al op een eerder

moment op een te laag bedrag was vastgesteld, gebeurt dit met terugwerkende

kracht.

 

19.3.5. Belastingschuldige woont in buitenland en beslag periodieke

uitkering

Als de belastingschuldige in het buitenland woont, kan hij uit Nederland een

periodieke uitkering genieten die in het woonland belast is op grond van een

overeenkomst inzake voorkoming van dubbele belasting. In dat geval wordt

op verzoek van de belastingschuldige het beslag op de periodieke uitkering

beperkt met de belasting die in het woonland over die uitkering verschuldigd

is. De belastingschuldige moet bij zijn verzoek gegevens overleggen waaruit

deze belasting blijkt.

 

19.3.6. Verrekening ex artikel 117 Ambtenarenwet

Verhaal op (periodieke) inkomsten die een belastingschuldige geniet

vanwege de Staat, gebeurt door aan de betreffende autoriteit verrekening te

vragen volgens artikel 117 van de Ambtenarenwet en subsidiair door een

vordering te doen.

 

19.3.7. Periodieke uitkeringen onder de bijstandsnorm

Periodieke uitkeringen kunnen lager zijn dan de bijstandsnorm omdat de

betrokkene in natura geniet wat een bijstandsgerechtigde uit de

bijstandsnorm geacht wordt te betalen.

 

In een dergelijk geval vermindert de ontvanger de beslagvrije voet met het

bedrag dat aan deze genietingen in natura kan worden toegerekend.

 

19.3.8. Vordering in relatie tot voorlopige teruggaaf

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

 

19.4. Beslagvrije voet en overheidsvordering

Als de belastingschuldige aannemelijk maakt dat hij vanwege de toepassing

van de overheidsvordering, bedoeld in artikel 19, vierde lid, van de wet, een lager

bedrag aan bestaansmiddelen overhoudt dan overeenkomt met de voor hem geldende

beslagvrije voet, maakt de ontvanger de overheidsvordering op verzoek van de

belastingschuldige in zoverre ongedaan met inachtneming van hetgeen hierna volgt.

Bij het verzoek verstrekt de belastingschuldige naast de gegevens die van belang zijn

voor de vaststelling van de beslagvrije voet een overzicht van de banktegoeden,

waaronder begrepen spaartegoeden, waarover de belastingschuldige onmiddellijk na

de overheidsvordering kon beschikken. Ongedaanmaking blijft beperkt tot de laatste

overheidsvordering voorafgaand aan het verzoek van de belastingschuldige. Als sprake

is van een belastingschuldige als bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de wet, berekent

de ontvanger de beslagvrije voet met inachtneming van het bepaalde in artikel 19, eerste

lid, laatste volzin van de wet.

Het bepaalde in artikel 19.1.7. van deze leidraad is hierbij van toepassing. Voordat de

ontvanger tot teruggaaf overgaat, gaat hij na of de belastingschuldige op het moment dat

de overheidsvordering is gedaan, beschikte over banktegoeden, waaronder begrepen

spaartegoeden. Als het totaal van de banktegoeden waarover de belastingschuldige

onmiddellijk na de overheidsvordering kon beschikken groter is dan de voor hem geldende

beslagvrije voet, vermindert de ontvanger de teruggaaf met het meerdere.

 

Artikel 20 Lijfsdwang

 

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 21 Voorrecht rijksbelastingen

 

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 22 Het bodemrecht

 

In aansluiting op artikel 22 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de werkingssfeer van het bodemrecht;

-bodemrecht en bestuurlijke boeten;

-overbetekening bodembeslag;

-de volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement;

-de volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement;

-bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar;

-bodemrecht en voorrang;

-verzet en beroep.

 

22.1. Werkingssfeer bodemrecht

Derden die de eigendom pretenderen van in beslag genomen roerende of

onroerende zaken, kunnen hun rechten op die zaken -op de voet van de

artikelen 456 respectievelijk 538 en volgende Rv -geldend maken. Op

grond van artikel 435 Rv kunnen derden zich ook tegen het beslag

verzetten.

 

Onafhankelijk hiervan kunnen derden die geheel of gedeeltelijk recht menen

te hebben op roerende zaken waarop voor een belastingschuld beslag is

gelegd, hun bezwaren tegen de beslaglegging van die zaken in de

administratieve sfeer door middel van een beroepschrift voorleggen aan het

dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Met derden worden hier niet alleen bedoeld degenen die zich op een

eigendomsrecht beroepen, maar ook degenen die een beperkt recht op de

zaak menen te hebben. Een tijdig ingediend beroepschrift op de voet van

artikel 22, eerste lid, van de wet schort de executie van rechtswege op.

 

Artikel 22, derde lid, van de wet ontneemt derden de mogelijkheid van

verzet in rechte tegen de inbeslagneming van de in dat artikel bedoelde

zaken en genoemde belastingaanslagen. Dit noemt men het bodemrecht

van de fiscus. Dit voorrecht is niet toepasbaar door de ontvanger van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.2. Bodemrecht en bestuurlijke boeten

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.3. Overbetekening bodembeslag

Als de ontvanger bekend is met de omstandigheid dat zaken in eigendom

toebehoren aan een derde, dan is hij op grond van artikel 435, derde lid Rv

verplicht bij beslaglegging op die zaken, dit beslag binnen acht dagen na de

beslaglegging aan die derde te doen betekenen door de

belastingdeurwaarder.

 

Bij deze overbetekening moet de derde schriftelijk worden gemeld dat hij de

mogelijkheid heeft een beroepschrift tegen de inbeslagneming te richten

aan het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

De ontvanger gaat onmiddellijk tot betekening aan de derde over als hij op

enig later tijdstip -maar vóór de geplande verkoopdatum -kennis krijgt van

het feit dat de in beslag genomen zaken eigendom zijn van die derde. Als

tussen het moment van de betekening aan de derde en de vastgestelde

verkoopdatum minder dan acht dagen liggen, gaat de ontvanger over tot het

vaststellen van een nieuwe verkoopdatum.

 

22.4. Volgorde uitwinning bodembeslag buiten faillissement

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.5. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.6. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.7. Bodemrecht en voorrang

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.8. Verzet en beroep

 

22.8.1. Verzet artikel 435, derde lid Rv tegen bodembeslag

Als uit een verzetschrift ex artikel 435, derde lid Rv blijkt dat de derde geen

eigenaar is van de zaken genoemd in dat verzetschrift, of voor de ontvanger

anderszins duidelijk is dat de derde geen eigenaar is van de betreffende

zaken, dan vindt executie van die zaken in beginsel doorgang.

 

22.8.2. Taken met betrekking tot de schriftelijke mededeling ex artikel

435, derde lid, Rv inzake bodembeslag

Als de derde een schriftelijke mededeling ex artikel 435, derde lid Rv heeft

gedaan, heft de ontvanger het beslag op als zonder meer duidelijk is dat het

zaken betreft waarop de ontvanger geen verhaal kan nemen.

 

In de overige gevallen zendt de ontvanger de schriftelijke mededeling door

naar het dagelijks bestuur. Als ook het dagelijks bestuur geen aanleiding

ziet aan het verzet tegemoet te komen, dan stuurt de ontvanger de stukken

door naar de huisadvocaat met het verzoek een procedure aan te spannen

om een executoriale titel tegen de derde te verkrijgen.

22.8.3. Opschorting verkoop na verzet in rechte tegen bodembeslag

Een verzet op de voet van artikel 456 Rv tegen de verkoop van roerende

zaken schort de voortgang van de executie niet van rechtswege op.

 

Niettemin schort de ontvanger de invordering in het algemeen op en neemt

hij geen onherroepelijke maatregelen, tenzij naar het oordeel van de

ontvanger het opschorten van de invordering de belangen van de Staat

schaadt, of, naar het oordeel van de ontvanger, de verzetsprocedure alleen

wordt gebruikt om de invordering te traineren.

 

22.8.4. Beroepschrift ex artikel 22 van de wet

Het beroepschrift ex artikel 22 van de wet moet worden ingediend bij de

ontvanger, waaronder de belastingschuldige ressorteert. Een beroepschrift

kan niet meer worden ingediend als het beslag is opgeheven of vervallen.

 

Als toch een beroepschrift wordt ingediend, dan zal het dagelijks bestuur dit

beroepschrift niet in behandeling nemen omdat het beslag niet meer ligt.

 

22.8.5. Beroepschriftprocedure ex artikel 22 van de wet

Onverminderd het bepaalde in artikel 22 van de wet geldt voor de

beroepsfase dat als uit een beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het

beroep is gebaseerd, de ontvanger de indiener verzoekt om het

beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te motiveren. De

ontvanger wijst de indiener op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij

het niet voldoen aan de motiveringsplicht.

 

 

22.8.6. Taak van de ontvanger met betrekking tot beroepschrift ex

artikel 22, eerste lid, van de wet

Een beroepschrift dat te laat is ingediend -maar dat betrekking heeft op een

beslag dat nog steeds ligt -zal het dagelijks bestuur niet ontvankelijk

verklaren, tenzij hij van oordeel is dat de indiener niet in verzuim is geweest.

 

Een beroepschrift dat in verband met te late indiening niet-ontvankelijk is

verklaard, zal het dagelijks bestuur ambtshalve in behandeling nemen. De

ontvanger schort in het algemeen eveneens de verkoop op -ongeacht de

eventuele wettelijke noodzaak daartoe -als een tijdig ingediend

beroepschrift niet op alle in beslag genomen zaken betrekking heeft.

 

Als de belanghebbende zich met zijn bezwaren tot de ontvanger wendt

voordat hij een beroepschrift indient of een procedure aanspant, dan wijst

de ontvanger de belanghebbende op de mogelijkheid een beroepschrift tot

het dagelijks bestuur te richten. Als de ontvanger in dit stadium met de

belanghebbende tot een oplossing kan komen, verdient dit uiteraard

aanbeveling. In geval van leasing geldt echter dat de ontvanger een beslag

niet opheft dan na overleg met het dagelijks bestuur.

 

22.8.7. Beslissing dagelijks bestuur op het beroepschrift tegen een

bodembeslag

Het dagelijks bestuur motiveert de beslissing ook als sprake is van een te

laat ingediend beroepschrift. Het dagelijks bestuur zendt zijn beslissing op

een ontvankelijk verklaard beroepschrift aan de ontvanger. De ontvanger

draagt zorg voor onmiddellijke betekening van de beslissing aan de derde,

aan de belastingschuldige of hun gemachtigden en -zo nodig -aan de

bewaarder. Voor de betekening van de beslissing van het dagelijks bestuur

worden geen kosten in rekening gebracht.

 

Een beslissing op een niet-ontvankelijk verklaard beroepschrift wordt hetzij

door het dagelijks bestuur rechtstreeks aan de adressant of zijn

gemachtigde en zo nodig aan de bewaarder gezonden, hetzij op verzoek

van het dagelijks bestuur verzonden en betekend op de wijze die geldt voor

een ontvankelijk verklaard beroepschrift.

Als het gewenst is dat de zaken -in afwachting van de beslissing op het

beroepschrift -spoedig worden verkocht, dan kan de ontvanger na overleg

met het dagelijks bestuur erin toestemmen dat de verkoop door de derde

gebeurt mits de opbrengst -die in de plaats van de zaken treedt -in

afwachting van de beslissing bij de ontvanger wordt gedeponeerd.

 

22.8.8. Onduidelijk bezwaar tegen bodembeslag

De situatie kan zich voordoen dat de ontvanger uit het ingediende

bezwaarschrift niet kan opmaken of is beoogd administratief beroep in te

stellen op grond van artikel 22 eerste lid, van de wet dan wel verzet aan te

tekenen op grond van artikel 435, derde lid Rv.

Als dat het geval is, nodigt de ontvanger de derde uit zich daarover binnen

tien dagen uit te laten. Als de derde niet reageert, wordt het geschrift

aangemerkt als een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet.

 

22.8.9. Samenloop administratief beroep en verzet tegen bodembeslag

Als de derde zowel een beroepschrift ex artikel 22, eerste lid, van de wet

indient als een schriftelijke mededeling doet als bedoeld in artikel 435,

derde lid Rv, dan zendt de ontvanger eerst het beroepschrift ter behandeling aan het dagelijks bestuur voordat hij het verzet ex artikel 435, derde lid Rv, behandelt.

 

 

22.8.10. Criteria voor de beslissing op het beroepschrift ex

artikel 22, eerste lid, van de wet

Bij de beslissing van het dagelijks bestuur op een beroepschrift dat is

ingediend tegen de inbeslagneming van bodemzaken voor

belastingaanslagen als bedoeld in artikel 22, derde lid, van de wet, wordt

het eigendomsrecht van een derde ontzien in die gevallen waarin sprake is

van eigendom van de derde.

 

22.8.11. Beëindiging operationele leaseovereenkomst

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

22.8.12. Executie en bodemrecht

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 22a, artikel 23 en artikel 23a

 

Er zijn in deze leidraad op artikel 22a, artikel 23 en artikel 23a van de wet

geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 24 Verrekening

 

Artikel 24 van de wet regelt de verrekening door de ontvanger van in te

vorderen en uit te betalen bedragen. Bij de verrekening mag de ontvanger

geen gebruik maken van de algemene verrekeningsbepalingen van het Burgerlijk Wetboek. Tijdens faillissement, surseance en wettelijke

schuldsanering geldt artikel 24 van de wet niet; dan zijn de artikelen 53 tot

en met 56, 234, 235 en 307 van de FW van toepassing.

 

In aansluiting op artikel 24 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-wanneer verrekening;

-betwiste schuld en verrekening;

-reikwijdte van de verrekening;

-bekendmaking verrekening;

-instemmingsregeling bij cessie en verpanding.

 

24.1. Wanneer verrekening

De verrekening vindt niet van rechtswege plaats. De ontvanger bepaalt of al

dan niet tot verrekening wordt overgegaan.

Als de belastingschuldige de ontvanger verzoekt een bepaalde

belastingteruggaaf of een ander uit te betalen bedrag met een bepaalde

openstaande aanslag of andere vordering te verrekenen, dan willigt de

ontvanger dit verzoek altijd in.

 

Dit geldt ook als het verzoek wordt gedaan nog voordat de teruggaaf is

geformaliseerd of het uit te betalen bedrag is vastgesteld. In dat geval

schort de ontvanger de invordering echter niet zonder meer op. Zo nodig

kan de belastingschuldige om uitstel van betaling in verband met de te

verwachten teruggaaf respectievelijk het te verwachten uit te betalen bedrag

verzoeken (zie artikel 25.3 van deze leidraad).

 

24.2. Betwiste schuld en verrekening

In het algemeen gaat de ontvanger niet tot verrekening over met een te

betalen bedrag dat de belastingschuldige betwist en waarvoor de ontvanger

uitstel van betaling heeft verleend op grond van artikel 25.2 van deze

leidraad.

De ontvanger kan wel verrekenen als de financiële situatie van de

belastingschuldige zodanig is dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat.

 

24.3. Reikwijdte van de verrekening

Ondanks het feit dat de wet daartoe wel de mogelijkheid biedt, worden uit te

betalen bedragen niet automatisch verrekend met aanslagen die (nog) niet

invorderbaar zijn. Dit laat onverlet dat de ontvanger bevoegd is om in

daartoe aanleiding gevende gevallen binnen de betalingstermijn te

verrekenen.

 

Bij belastingaanslag waarvan een termijnbetaling is verstreken, kan de

ontvanger alleen verrekenen voor zover de termijnen zijn verstreken.

Hierop maakt de ontvanger een uitzondering als er sprake is van een

situatie als bedoeld in artikel 10, eerste lid, onderdelen b, c of d, van de wet.

Dan is verrekening mogelijk met alle termijnen van de voorlopige aanslag

vanaf het moment dat zich één van de genoemde situaties voordoet.

 

Verrekening met andere bedragen waarvan de invordering aan de

ontvanger is opgedragen, kan plaatsvinden vanaf het moment waarop de

invordering aan de ontvanger is opgedragen.

 

24.4. Bekendmaking verrekening

Verrekening van een uit te betalen bedrag door de ontvanger gebeurt bij

beschikking. De beschikking wordt aan de belastingschuldige

bekendgemaakt door toezending of uitreiking van een kennisgeving.

Het achterwege laten van de bekendmaking heeft niet tot gevolg dat de

verrekening nietig is.

 

24.5. Verrekening en fiscale eenheid vennootschapsbelasting

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

24.6. Instemmingsregeling bij cessie en verpanding

 

24.6.1. Geen verrekening bij instemming cessie of verpanding

In artikel 24, vierde lid, van de wet is een instemmingsregeling opgenomen

die verrekening uitsluit als de ontvanger instemt met cessie (artikel 3:94

BW) of stille verpanding (artikel 3:239 BW) van een uit te betalen bedrag.

 

Als de ontvanger niet heeft ingestemd, kan hij tot verrekening met

openstaande schulden overgaan ook al is de cessie of verpanding aan hem

meegedeeld. De ontvanger verrekent het uit te betalen bedrag met de

belastingschulden die openstaan op het moment van formalisering van het

uit te betalen bedrag.

 

Bij openbare verpanding van een uit te betalen bedrag geldt geen

instemmingsregeling.

 

24.6.2. Mogelijkheid van cessie of verpanding uit te betalen bedragen

Cessie of stille verpanding van een uit te betalen bedrag is mogelijk mits dit

bedrag voldoende bepaald is omschreven.

 

Stille verpanding is mogelijk vanaf het moment dat de aanspraak op

teruggaaf van het saldo van positieve en negatieve elementen van de

belastingaanslag of de teruggaafbeschikking materieel vaststaat. Dit is op

zijn vroegst het geval na het einde van het jaar of tijdvak waarop de

teruggaaf betrekking heeft.

 

 

24.6.3. Instemming of weigering met een cessie of verpanding

De weigering van een instemming met de cessie of verpanding heeft

betrekking op de gehele cessie of verpanding. De instemming wordt niet

gedeeltelijk verleend. Wel bestaat de mogelijkheid om een uit te betalen

bedrag in gedeelten te cederen of te verpanden. De ontvanger moet dan bij

iedere cessie of verpanding afzonderlijk beoordelen of hij daarmee instemt.

 

Instemming met een cessie of verpanding wordt alleen geweigerd als de

ontvanger gegronde redenen heeft om aan te nemen dat instemmen met de

cessie of verpanding zal kunnen leiden tot oninbaarheid dan wel

onverhaalbaarheid van een ten tijde van de mededeling invorderbare

belastingaanslag (of anderszins voor verrekening vatbare schuld) waarmee

het uit te betalen bedrag zonder cessie of verpanding had kunnen worden

verrekend. De weigering voorkomt aldus dat de invordering van deze

aanslag wordt gefrustreerd. Deze situatie zal zich onder meer voordoen bij

een belastingschuldige die bekend staat als een notoir slechte betaler.

 

Met nadruk wordt vermeld dat bij de beoordeling of met een cessie of

verpanding moet worden ingestemd geen rekening wordt gehouden met

materieel ontstane belastingschulden die nog niet zijn geformaliseerd in een

belastingaanslag. De ontvanger is verplicht met een cessie of verpanding in

te stemmen als op het tijdstip van de mededeling van de cessie of

verpanding ten name van de belastingschuldige geen voor verrekening

vatbare (en dus geformaliseerde) schuld invorderbaar is.

In verband met het cessie- en verpandingsverbod van artikel 7b van de wet

geldt dit niet voor uitbetalingen inkomstenbelasting.

 

De ontvanger maakt zijn beschikking aan de belastingschuldige en aan de

derde -in dit geval de pandhouder of cessionaris -bekend door middel van

een gedagtekende kennisgeving, waarbij de belastingschuldige op de

mogelijkheid wordt gewezen bij het dagelijks bestuur beroep in te stellen.

 

24.6.4. Verzoek om instemming met cessie of verpanding en Awb

De beslissing op een verzoek om instemming met een cessie of verpanding

wordt aangemerkt als een financiële beschikking in de zin van de Awb.

 

24.6.5. Beroepsprocedure weigeren instemming cessie of verpanding en Awb

Onverminderd het bepaalde in artikel 24 van de wet geldt met betrekking tot

een beroepschrift waaruit niet direct duidelijk blijkt waarop het beroep is

gebaseerd, dat de ontvanger de indiener verzoekt het beroepschrift binnen

een redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst de indiener op

een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze

motiveringsplicht.

 

24.6.6. Bekendmaking beschikking dagelijks bestuur bij cessie of

verpanding

De beschikking van het dagelijks bestuur op het beroepschrift wordt bekend

gemaakt door toezending of uitreiking van de beschikking aan zowel de

belastingschuldige als de derde, in dit geval de pandhouder of cessionaris.

 

24.6.7. Houding ontvanger bij procedure tegen weigeren instemming

met cessie of verpanding

De belastingschuldige kan zich tot de voorzieningenrechter wenden met het

verzoek de ontvanger te verbieden de instemming te weigeren. Totdat de

voorzieningenrechter uitspraak heeft gedaan, gaat de ontvanger niet tot

verrekening over.

 

Als de rechter het verzoek afwijst, dan verrekent de ontvanger niet eerder

dan nadat veertien dagen zijn verstreken na de dag van de uitspraak, tenzij

tegen deze uitspraak hoger beroep is ingesteld.

 

Als de rechter het verzoek ook in hoger beroep afwijst, verrekent de

ontvanger niet eerder dan nadat de uitspraak in hoger beroep onherroepelijk

vaststaat.

 

 

Artikel 25 Uitstel van betaling

 

Op grond van artikel 25 van de wet kan de ontvanger -onder door hem te

stellen voorwaarden -uitstel van betaling verlenen aan de

belastingschuldige voor (een gedeelte van) een opgelegde

belastingaanslag.

 

Het verlenen van uitstel van betaling gebeurt in beginsel op schriftelijk

verzoek van de belastingschuldige. In daartoe aanleiding gevende gevallen

kan de ontvanger ook ambtshalve uitstel van betaling verlenen.

 

De ontvanger kan een verleend uitstel van betaling bij beschikking

tussentijds beëindigen.

 

Voor voornoemde belasting, wordt geen uitstel van betaling verleend,

tenzij sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 73.5 van de

Leidraad (uitstel van betaling gedurende de periode van minnelijke

schuldsanering).

 

In aansluiting op artikel 25 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-de algemene uitgangspunten van het uitstelbeleid;

-uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag.

-uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag;

-uitstel in verband met betalingsproblemen;

-betalingsregeling voor particulieren;

-betalingsregeling voor ondernemers;

-administratief beroep.

 

25.1. Algemene uitgangspunten uitstelbeleid

 

25.1.1. Houding van de ontvanger tijdens behandeling verzoek om

uitstel

Gedurende de behandeling van het verzoek om uitstel van betaling handelt

de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek

is toegewezen.

 

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks het

verzoek om uitstel wel invorderingsmaatregelen treffen.

 

25.1.2. Toewijzing van het verzoek om uitstel van betaling

Bij toewijzing van het verzoek vermeldt de ontvanger de voorwaarden

waaronder hij uitstel van betaling verleent in de beschikking.

 

25.1.3. Redenen afwijzing verzoek om uitstel

Een verzoek om uitstel van betaling wordt in ieder geval afgewezen als:

a. de medewerking van de verzoeker aan de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

b. onjuiste gegevens worden verstrekt;

c. de gevraagde gegevens niet (volledig) binnen de door de ontvanger

daartoe gestelde termijn zijn verstrekt;

d. de gevraagde zekerheid niet wordt gesteld (zie artikel 25.1.13, 25.2.5,

25.5.2 en 25.6.2 van deze leidraad);

e. de waarde van vermogensobjecten in redelijkheid te gelde kan worden

gemaakt teneinde daarmee de verschuldigde belasting te betalen;

f. de berekende betalingscapaciteit zodanig is dat de schuld direct

voldaan kan worden;

g. de betalingsregeling zich over een voor de ontvanger onaanvaardbare

termijn uitstrekt;

h. de betalingsproblemen structureel zijn en een betalingsregeling volgens

de ontvanger geen uitkomst zal bieden;

i. sprake is van een verzoek om uitstel van betaling van een

belastingaanslag in verband met betalingsmoeilijkheden en

voorafgaande aan dat verzoek uitstel is genoten in verband met een

bezwaar-of beroepsprocedure tegen die aanslag, terwijl gedurende die

procedure betalingsmiddelen ter beschikking hebben gestaan, waarmee

de belastingschuld kon worden betaald.

j. indien de belastingschuldige reeds eerder een regeling heeft

genoten, maar deze niet is nagekomen;

k. indien ter zake van de aanslag reeds een beslagopdracht naar de

belastingdeurwaarder is uitgegaan dan wel door de

belastingdeurwaarder reeds beslag is gelegd;

l. in geval van een vordering op grond van artikel 19 van de wet;

m. het in bezwaar betwiste bedrag minder dan € 50,-bedraagt.

De ontvanger is niet verplicht de belastingschuldige in de gelegenheid te

stellen zijn zienswijze naar voren te laten brengen voordat hij het verzoek

om uitstel geheel of gedeeltelijk afwijst. Als het verzoek om uitstel wordt

afgewezen, moet gemotiveerd worden waarom tot afwijzing van het verzoek

is besloten. Daarbij moeten alle afwijzingsgronden worden genoemd; er kan

niet worden volstaan met het noemen van de voornaamste afwijzingsgrond.

 

25.1.4. Redenen beëindigen uitstel

Het uitstel wordt in ieder geval beëindigd als:

a. niet aan de voorwaarden wordt voldaan waaronder het uitstel is

verleend;

b. tijdens de looptijd van het uitstel blijkt dat onjuiste gegevens zijn

verstrekt;

c. de aanleiding tot uitstel van betaling is weggevallen;

d. de financiële omstandigheden van de belastingschuldige zodanig

veranderen of zijn veranderd dat het naar het oordeel van de ontvanger

onjuist is het uitstel te continueren;

e. de medewerking van de verzoeker aan de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland naar het oordeel van de ontvanger onvoldoende is;

f. zich een situatie voordoet zoals omschreven in artikel 10 van de wet en

de ontvanger van mening is dat de verhaalbaarheid van de

belastingschuld waarvoor uitstel is verleend, ernstig in gevaar komt;

g. belastingschuldige in staat van faillissement wordt verklaard, hem

surseance van betaling wordt verleend of hij wordt toegelaten tot de

wettelijke schuldsanering natuurlijke personen.

 

25.1.5 Beëindigen van een betalingsregeling met meer dan één termijn

Als de belastingschuldige een betalingsregeling van meer dan één termijn

niet nakomt, kan de ontvanger alvorens hij de regeling beëindigt, de

belastingschuldige in de gelegenheid stellen om alsnog binnen tien dagen

de achterstand te voldoen.

25.1.6. Van rechtswege vervallen van een verleend uitstel

Als de ontvanger uitstel heeft verleend tot een bepaald tijdstip en dit tijdstip

is verstreken, dan is daardoor het uitstel van rechtswege vervallen.

 

Als het verzoek om uitstel van betaling schriftelijk is ingediend, stelt de

ontvanger de belastingschuldige van het vervallen van het verleende uitstel

schriftelijk op de hoogte onder opgaaf van reden.

 

25.1.7. Geen invordering tijdens verleend uitstel

Tenzij in de leidraad anders is aangegeven, kan de ontvanger voor een

belastingaanslag waarvoor hij uitstel van betaling heeft verleend, geen

invorderingsmaatregelen nemen.

 

25.1.8. Na (afwijzen) uitstel tien dagen wachttijd

Als de ontvanger geen (verder) uitstel van betaling verleent of een verleend

uitstel beëindigt, of als het dagelijks bestuur afwijzend heeft beslist op een

ingediend beroepschrift tegen de afwijzing of beëindiging, dan wordt de

vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen een termijn

van tien dagen na dagtekening van de beschikking. Hetzelfde geldt als het

uitstel van betaling van rechtswege is vervallen en daarvan een mededeling

is gedaan.

 

Een dergelijke mededeling blijft overigens achterwege als op telefonisch

verzoek uitstel is verleend. In dat geval geldt de termijn van tien dagen niet.

 

Verkorting of het niet verlenen van deze termijn vindt onder meer plaats als

naar het oordeel van de ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet

onmiddellijk aanvangen of vervolgen van de invordering de belangen van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland worden geschaad. Verder geldt

deze termijn niet als een executieverkoop wordt opgeschort en in verband

daarmee uitstel van betaling is verleend in samenhang met een

prolongatieovereenkomst.

 

25.1.9. Uitstel voor een ambtshalve belastingaanslag

Als de belastingschuldige uitstel van betaling vraagt voor een ambtshalve

opgelegde belastingaanslag, dan verleent de ontvanger ten hoogste één maand

uitstel om de belastingschuldige in de gelegenheid te stellen alsnog een

aangiftebiljet in te dienen.

Als de belastingschuldige het aangiftebiljet niet binnen deze termijn indient,

dan deelt de ontvanger hem mee dat het uitstel is vervallen. De ontvanger

verleent niet nogmaals uitstel van betaling om het aangiftebiljet alsnog in te

dienen.

 

25.1.10. Uitstel voor een aanslag ter behoud van rechten

Voor een aanslag die uitsluitend wordt opgelegd met het doel de

bevoegdheid tot het vaststellen van een aanslag te behouden – een en

ander als bedoeld in artikel 11, derde lid, artikel 16, derde lid, en artikel 20,

derde lid, van de AWR – verleent de ontvanger ambtshalve uitstel van

betaling. Het uitstel wordt verleend voor het gehele bedrag van de aanslag

en duurt tot het moment waarop de inspecteur de belastingplichtige de

precieze elementen van de aanslag heeft meegedeeld.

 

25.1.11. Uitstel voor een bestuurlijke boete

De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete in

verband met bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de bestuurlijke boete.

De ontvanger verleent ook uitstel van betaling voor een bestuurlijke boete

als sprake is van een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag en de

bedragen van die belastingaanslag en die van de boetebeschikking op één

aanslagbiljet zijn vermeld. De ontvanger verleent dit uitstel niet als uit het

bezwaarschrift blijkt dat het bezwaar zich niet richt tegen de bestuurlijke

boete.

 

Aan het uitstel kan de ontvanger voorwaarden verbinden die ertoe strekken

de belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland veilig te

stellen. De ontvanger verleent het uitstel tot het moment waarop op het

bezwaarschrift is beslist.

 

25.1.12. Tijdens uitstel nieuwe aanslagen voldoen

Bij uitstel wegens betalingsmoeilijkheden stelt de ontvanger de voorwaarde

dat voor nieuwe belastingaanslagen geen betalingsachterstand zal

ontstaan.

 

25.1.13. Zekerheid bij uitstel

De ontvanger kan bij het verlenen van uitstel van betaling de voorwaarde

stellen dat de belastingschuldige of een derde zekerheid stelt. Bij het stellen

van zekerheid gaat de voorkeur uit naar zekerheden die op eenvoudige

wijze kunnen worden gesteld, bewaakt en uitgewonnen.

 

Een aangeboden zekerheid in de vorm van een bezitloze verpanding van

voorraden is in beginsel niet aanvaardbaar vanwege de aard van deze

zekerheid. De ontvanger aanvaardt een bezitloze verpanding van voorraden

slechts als aannemelijk is dat de belastingschuld niet kan worden betaald en

andere zekerheidsvormen niet voorhanden zijn.

 

25.1.14. Tijdstip indiening verzoek om uitstel

De ontvanger neemt een verzoek om uitstel van betaling altijd in

behandeling, ongeacht het tijdstip van indiening en het stadium van de

invordering.

 

De ontvanger wijst een verzoek om uitstel van betaling in verband met

betalingsproblemen in het algemeen af als het verzoek is ingediend nadat

aankondiging van een ten laste van de belastingschuldige te houden

executoriale verkoop in een dagblad heeft plaatsgevonden, of als publicatie

daarvan niet meer is te voorkomen.

Om de belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland niet te

schaden, kan de ontvanger de beslissing op een vlak voor de executoriale

verkoop ingediend verzoek om uitstel mondeling bekend maken. De

ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In

dat geval geldt uiteraard niet de termijn van tien dagen waarbinnen de

ontvanger de invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

 

De ontvanger willigt geen enkel verzoek om uitstel meer in als de

belastingdeurwaarder is begonnen met de executoriale verkoop.

 

25.1.15. Verzoekschriften aan andere instellingen

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij

de Nationale Ombudsman/de Zeeuwse Ombudsman.

 

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen alleen worden genomen na

voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur.

 

25.2. Uitstel in verband met bezwaar tegen een belastingaanslag

 

25.2.1. Bezwaar tegen hoogte belastingaanslag

De belastingschuldige kan bezwaren tegen de hoogte van een

belastingaanslag door middel van een bezwaar-of beroepschrift kenbaar

maken. Onder een bezwaarschrift wordt ook begrepen een door de

belastingschuldige ingediend (hoger) beroepschrift. Een in verband

daarmee gevraagd uitstel van betaling kan de ontvanger verlenen tot het

moment waarop de inspecteur uitspraak op het bezwaarschrift doet.

 

Het in artikel 25.2 van deze leidraad beschreven uitstelbeleid heeft

uitsluitend betrekking op het door de belastingschuldige bestreden deel van

de belastingaanslag waarvoor uitstel is verzocht of verleend.

 

Naast bezwaren tegen de hoogte van een belastingaanslag kunnen ook

bezwaren worden ingebracht tegen een door de inspecteur of de ontvanger

genomen beschikking of kennisgeving op grond van enige bepaling van de

(belasting)wet. Het beleid is daarop zoveel mogelijk van overeenkomstige

toepassing.

 

25.2.2. Bezwaarschrift geldt niet als verzoek om uitstel; idem

beroepschrift

Als de belastingschuldige een bezwaarschrift tegen een belastingaanslag

indient, merkt de ontvanger het bezwaarschrift niet aan als een verzoek om

uitstel van betaling, tenzij de belastingschuldige in het bezwaarschrift

uitdrukkelijk aangeeft uitstel van betaling te wensen. Het uitstel wordt

verleend voor het door de belastingschuldige bestreden bedrag van de

belastingaanslag en slechts indien de berekening van dat bedrag door de

belastingschuldige in het bezwaarschrift is vermeld.

 

Een beroepschrift tegen de uitspraak van de inspecteur op het

bezwaarschrift en een door de belastingschuldige ingesteld beroep tegen

een rechterlijke uitspraak over de juistheid van een dergelijke uitspraak,

gelden niet als een verzoek om uitstel van betaling. In die gevallen moet de

belastingschuldige dus een afzonderlijk verzoek om uitstel van betaling

indienen bij de ontvanger.

 

Als de belastingschuldige bij de ontvanger een verzoek om uitstel indient in

verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift, dan licht de

ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt dit verzoek ook aangemerkt als

een pro-forma bezwaarschrift.

 

25.2.2.A Afzonderlijk verzoek om uitstel in verband met een bezwaarschrift

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel indient bij de ontvanger in

verband met een bezwaarschrift tegen de belastingaanslag dan moet hij in het

verzoek het bestreden bedrag van de aanslag en de berekening van dat bedrag

vermelden.

 

25.2.2.B Ontbrekende gegevens

Als in het verzoek aan de ontvanger om uitstel van betaling in verband met een

ingediend bezwaarschrift het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet

zijn vermeld, dan stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de

ontbrekende gegevens alsnog schriftelijk mee te delen. De ontvanger kan voorts

aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling van de hoogte

van het bestreden bedrag. De ontvanger geeft de belastingschuldige een termijn

van ten hoogste een maand vanaf de dagtekening van zijn verzoek om nadere

gegevens. De invordering wordt voor die termijn geschorst.

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is mogelijk als

de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de belastingschuldige de

verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst de ontvanger het verzoek

om uitstel af. Hetgeen in dit artikel is vermeld is van overeenkomstige toepassing

op een uitdrukkelijk verzoek om uitstel van betaling opgenomen in het

bezwaarschrift zelf.

Ook is hetgeen in dit artikel is vermeld van overeenkomstige toepassing op een

door de belastingschuldige bij de ontvanger ingediend verzoek om uitstel in

verband met een op korte termijn in te dienen bezwaarschrift. In dit laatste geval

licht de ontvanger de inspecteur daaromtrent in en wordt het verzoek tevens

aangemerkt als een pro-forma bezwaarschrift.

Als sprake is van een verzoek om uitstel in verband met een ingediend beroepschrift, dient tevens een kopie van het beroepschrift te worden overgelegd.

 

25.2.3. De beslissing op het verzoek om uitstel van betaling

De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het bestreden bedrag.

In het verzoek om uitstel moet de belastingschuldige daarom het bestreden

bedrag van de belastingaanslag en de berekening van dat bedrag vermelden. De

ontvanger kan aan de belastingschuldige nadere gegevens vragen ter bepaling

van de hoogte van het bestreden bedrag. De ontvanger kan aan het uitstel

voorwaarden verbinden.

 

Als het bestreden bedrag of de berekening daarvan niet in het verzoek om uitstel

zijn vermeld, dan stelt de ontvanger de belastingschuldige in de gelegenheid de

ontbrekende gegevens alsnog schriftelijk mee te delen. Daartoe geeft de

ontvanger de belastingschuldige een termijn van ten hoogste één maand vanaf

de dagtekening van zijn verzoek om nadere gegevens.

 

Een langere termijn (of verlenging van de eerder gegeven termijn) is

mogelijk als de ontvanger van oordeel is dat dit redelijk is. Als de

belastingschuldige de verleende termijn ongebruikt voorbij laat gaan, wijst

de ontvanger het verzoek om uitstel af

 

25.2.4. Uitstel in verband met een onderlinge overlegprocedure

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

25.2.5. Zekerheid bij uitstel in verband met bezwaar

Als voorwaarde voor het verlenen van uitstel van betaling kan de ontvanger

zekerheid verlangen voor de bestreden belastingschuld. In beginsel vraagt

de ontvanger alleen zekerheid, als de aard en omvang van de

belastingschuld in relatie tot de verhaalsmogelijkheden die bij de ontvanger

bekend zijn daartoe aanleiding geven. Bij zijn beslissing houdt de ontvanger

ook rekening met het aangifte-en betalingsgedrag in het verleden.

 

25.2.6. Onherroepelijke invorderingsmaatregelen voor bestreden

belastingschuld

Zolang de belastingaanslag waartegen een bezwaarschrift is ingediend niet

onherroepelijk vaststaat, treft de ontvanger voor de betwiste belastingschuld

in beginsel geen onherroepelijke invorderingsmaatregelen.

 

Als echter aanwijzingen bestaan dat de belangen van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland of de belangen van de

belastingschuldige door het achterwege laten van onherroepelijke

invorderingsmaatregelen worden geschaad, dan kan de ontvanger die

maatregelen wel treffen.

Het leggen van beslag dat feitelijk dienst doet als een bewaringsmaatregel

geldt niet als een onherroepelijke invorderingsmaatregel.

 

25.2.7. Verrekening tijdens uitstel in verband met bezwaar

Als de ontvanger uitstel heeft verleend, blijft verrekening van het bestreden

bedrag met een teruggaaf op een andere belastingaanslag of andere uit te

betalen bedragen achterwege, in afwachting van de uitspraak op het

bezwaarschrift.

 

Hiervan kan worden afgeweken als de financiële situatie van de

belastingschuldige zodanig is -bijvoorbeeld gelet op de solvabiliteit van

diens onderneming in relatie tot de hoogte van de (bestreden)

belastingschuld -dat vrees voor onverhaalbaarheid bestaat en verder niet

voldoende zekerheid is gesteld.

 

Als de ontvanger overgaat tot verrekening, licht hij de belastingschuldige in

bij de bekendmaking van de beschikking omtrent zijn beweegredenen.

 

25.2.7A. Nadere voorwaarden bij herbeoordeling verleend uitstel

Als de ontvanger bij het verlenen van het uitstel geen nadere voorwaarden

heeft gesteld, kan hij uiterlijk binnen vier maanden vanaf de datum dat het

uitstel is verleend voor het ingediende bezwaarschrift schriftelijk aan de

belastingschuldige nadere voorwaarden stellen. Bij een herbeoordeling van

het verzoek kijkt de ontvanger of de looptijd voor het afdoen van het

bezwaarschrift in relatie tot de hoogte van het bestreden bedrag van de

aanslag daartoe aanleiding geeft. Indien de belastingschuldige tijdig

voldoet aan deze voorwaarden, continueert de ontvanger het uitstel. De

ontvanger trekt het uitstel in als de belastingschuldige niet aan deze

voorwaarden voldoet.

 

25.2.8. Geen uitstel voor het niet bestreden bedrag

Als sprake is van een bestreden en niet-bestreden bedrag van een

belastingaanslag, dan verleent de ontvanger uitstel onder de opschortende

voorwaarde dat het niet-bestreden bedrag per omgaande dan wel tijdig

wordt betaald.

 

Als niet per omgaande dan wel niet tijdig wordt betaald, wordt de

invordering zonder nadere aankondiging voor de gehele belastingaanslag

aangevangen dan wel voortgezet.

 

Een nieuw verzoek om uitstel voor de betreffende belastingaanslag in

verband met bezwaar neemt de ontvanger pas in behandeling als het niet bestreden

gedeelte van de belastingaanslag is voldaan.

 

25.2.9. Ten onrechte uitstel voor het gehele bedrag van de

belastingaanslag

De ontvanger trekt het uitstel van betaling in, als dit is verleend in verband

met bezwaar voor het volledige bedrag van de belastingaanslag en later

blijkt dat het bezwaar slechts betrekking heeft op een gedeelte van dat

bedrag.

De ontvanger deelt daarbij mee dat hij een nieuw verzoek om uitstel voor de

betreffende belastingaanslag in verband met bezwaar pas in behandeling

neemt, als het niet-bestreden gedeelte van de belastingaanslag tijdig is

voldaan.

 

 

25.3. Uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag

 

25.3.1. Uitstel in verband met een belastingteruggaaf en andere uit te

betalen bedragen

Als binnen afzienbare tijd een door de ontvanger uit te betalen bedrag wordt

verwacht, kan de ontvanger uitstel van betaling verlenen tot het moment

waarop hij dit uit te betalen bedrag kan verrekenen met de belastingaanslag

waarvoor uitstel wordt gevraagd.

 

Er is sprake van een binnen afzienbare tijd te verwachten belastingteruggaaf als:

-het belastingjaar of belastingtijdvak waarover de teruggaaf wordt

verwacht is afgelopen en

-de belastingschuldige een verzoek om teruggaaf heeft ingediend en

-over die teruggaaf tussen de inspecteur en de belastingplichtige geen

verschil van mening bestaat.

 

25.3.2. Berekening van het uit te betalen bedrag bij uitstel

Bij het verzoek om uitstel moet een berekening van het uit te betalen bedrag

zijn gevoegd. Als dit ontbreekt of onvoldoende is gemotiveerd, verleent de

ontvanger uitstel om de verzoeker in de gelegenheid te stellen alsnog zijn

verzoek (nader) te motiveren.

 

De ontvanger verleent dit uitstel voor ten hoogste één maand na de

dagtekening van de uitstelbeschikking. De ontvanger kan voor een langere

periode uitstel verlenen als hij dit redelijk acht.

 

Als na het verstrijken van de gestelde termijn het verzoek niet (nader) is

gemotiveerd, is het uitstel vervallen.

 

25.3.3. Beslissing op het verzoek om uitstel in verband met een uit te

betalen bedrag

De ontvanger beslist -onder door hem te stellen voorwaarden -in het

algemeen positief op een volledig gemotiveerd verzoek om uitstel van

betaling. De toewijzende beslissing strekt zich niet verder uit dan tot het te

verrekenen bedrag.

 

Het verschil tussen het bedrag van de belastingaanslag en het te

verrekenen bedrag moet de belastingschuldige tijdig betalen. De ontvanger

kan echter een betalingsregeling toestaan als daartoe aanleiding bestaat.

 

25.3.4. Verrekening en uitstel in verband met een te verwachten uit te

betalen bedrag

Uit te betalen bedragen waarop het uitstel geen betrekking heeft, verrekent

de ontvanger met de openstaande belastingschuld waarvoor uitstel van

betaling is verleend in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag.

 

Als volgens de ontvanger de continuïteit van de bedrijfsvoering direct

gevaar loopt als gevolg van een eventuele verrekening van teruggaven en

niet hoeft te worden gevreesd voor onverhaalbaarheid van de schuld, dan

kan hij deze teruggaven (gedeeltelijk) uitbetalen.

 

25.4. Uitstel in verband met betalingsproblemen

 

25.4.1. Beslissing op een verzoek om uitstel in verband met

betalingsproblemen

Als de belastingschuldige de belasting -geheel of gedeeltelijk -niet binnen

de wettelijke betalingstermijnen kan voldoen, kan de ontvanger aan de

belastingschuldige op diens verzoek een betalingsregeling toestaan. De

ontvanger kan daarbij voorwaarden stellen.

Bij de beoordeling van het verzoek om uitstel spelen niet alleen de

omstandigheden van dat moment een rol. Als de belastingschuldige in het

verleden bijvoorbeeld niet heeft gereserveerd voor redelijkerwijs

voorzienbare schulden of nalatig is geweest bij het doen van aangiften of

betalingen, kan dit een rol spelen bij het toestaan en verlengen van een

betalingsregeling of bij het stellen van voorwaarden bij een

betalingsregeling.

De ontvanger zal een betalingsregeling in ieder geval niet toestaan als de

betalingsproblemen zijn terug te voeren op structurele problemen of

activiteiten die geen perspectief bieden.

 

25.4.2. Uitstel en motorrijtuigenbelasting

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

25.4.3. Verrekening tijdens een betalingsregeling

Tijdens een betalingsregeling verrekent de ontvanger belastingteruggaven

en andere teruggaven met een openstaande belastingschuld. Als daar

aanleiding toe is, kan de ontvanger afzien van het verrekenen van bepaalde

teruggaven.

 

25.4.4. Uitstel in verband met faillissement, WSNP en surseance

Faillissementsschulden en belastingaanslagen waarop de wettelijke

schuldsaneringsregeling van toepassing is, moet de ontvanger op de

gebruikelijke wijze bij de curator dan wel de bewindvoerder aanmelden.

Voor deze schulden treft de ontvanger geen betalingsregeling.

 

De ontvanger kan tijdens een surseance van betaling op verzoek van de

bewindvoerder uitstel van betaling verlenen voor de belastingschuld die

voor de aanvang van de surseance materieel verschuldigd is geworden. De

ontvanger stelt daarbij de voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw

opkomende verplichtingen stipt nakomt.

 

Een saneringsverzoek of verzoek om uitstel van betaling wordt alleen in behandeling genomen wanneer de schuldhulpverlener is aangesloten bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet.

 

Zo lang onzeker is of alle boedelschulden uit de boedel kunnen worden

voldaan kan de ontvanger voor de betaling daarvan uitstel verlenen.

 

De ontvanger kan ook tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling onder de

gebruikelijke voorwaarden uitstel van betaling verlenen voor belastingaanslagen

waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling niet van toepassing is.

Als voor belastingaanslagen zekerheid is gesteld, wint de ontvanger deze

uit. Daarna informeert hij de curator dan wel de bewindvoerder over de

wijziging in de hoogte van de belastingschuld.

 

25.4.5. Uitstel van betaling erfbelasting bij verkrijging eigen woning door broers

of zussen van de erflater

Deze bepaling is niet van toepassing voor Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

 

25.5. Betalingsregeling voor particulieren

 

25.5.1. Duur betalingsregeling particulieren

De ontvanger verleent de belastingschuldige uitstel van betaling voor een

periode die maximaal loopt tot het einde van het kalenderjaar waarin de

belastingaanslag is opgelegd.

Slechts als er volgens de ontvanger bijzondere omstandigheden zijn, kan hij

de belastingschuldige een langere termijn gunnen.

 

Indien uit het verzoek om uitstel blijkt dat de belastingschuldige over

onvoldoende betalingscapaciteit beschikt om binnen twaalf maanden zijn

schuld te betalen, kan de ontvanger dat verzoek ambtshalve in

behandeling als een verzoek om kwijtschelding. Bij de beoordeling daarvan

neemt hij de gehele belastingschuld in beschouwing. Art. 26.1.2 is in deze

situatie niet van toepassing indien en voor zover de belastingschuldige

gebruik maakt van het daartoe ingestelde verzoekformulier voor uitstel van

betaling en hij dit formulier volledig invult.

 

25.5.2. Voorwaarden aan betalingsregeling particulieren

De ontvanger kan aan het verlenen van uitstel verschillende voorwaarden

verbinden. In ieder geval stelt de ontvanger aan het verlenen van een

betalingsregeling de voorwaarde dat nieuw opkomende fiscale en andere

financiële verplichtingen -waarvan de invordering aan de ontvanger is

opgedragen -tijdig worden nagekomen.

 

De ontvanger kan alvorens het uitstel te verlenen zekerheid eisen als de

aard en de omvang van de schuld in relatie tot de uitsteltermijn en de

bekende verhaalsmogelijkheden daartoe aanleiding geven. Ook het

aangifte-en betalingsgedrag in het verleden kan aanleiding zijn voor het

eisen van zekerheid.

 

25.5.3. Kort uitstel particulieren

Op schriftelijk of telefonisch verzoek kan zonder nader onderzoek een

betalingsregeling worden getroffen met een looptijd tot maximaal zes

maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag, als aan de

volgende cumulatieve voorwaarden is voldaan:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt

minder dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belasting

schuld waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend

bezwaar-of beroepschrift is verleend.

b. Vervallen.

c. De belastingschuldige heeft geen belastingschuld openstaan waarvoor

een dwangbevel is betekend door de belastingdeurwaarder of een

postdwangbevel is verzonden.

d. De belastingschuldige heeft in de afgelopen drie jaren goed

betalingsgedrag vertoond. Goed betalingsgedrag is te omschrijven dat

geen executoriale maatregelen dienden te worden genomen door de

belastingdeurwaarder.

 

25.5.4. Behandeling verzoek betalingsregeling particulieren

In andere gevallen als bedoeld in artikel 25.5.3 van deze leidraad, gaat de

ontvanger aan de hand van de daartoe door de verzoeker verstrekte

gegevens over tot de berekening van de betalingscapaciteit en de

beoordeling van de vermogenspositie. De ontvanger verleent in ieder geval

geen uitstel van betaling als voor de belastingschuld waarvoor uitstel wordt

gevraagd al uitstel op grond van artikel 25.5.3 van deze leidraad is

verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.

 

Voor de berekening van de betalingscapaciteit vraagt de ontvanger zo nodig

nadere gegevens bij de verzoeker op. Bij de berekening van de

betalingscapaciteit gaat de ontvanger uit van de begrippen en normen die

gelden bij het kwijtscheldingsbeleid, behalve voor zover daarvan in de

artikelen 25.5.5 tot en met 25.5.11 van deze leidraad wordt afgeweken. Ook

met betrekking tot het vermogen gaat de ontvanger uit van het

vermogensbegrip zoals dat geldt in de kwijtscheldingsregeling.

 

25.5.5. Vermogen en betalingsregeling particulieren

De aanwezigheid van vermogen op het moment van het indienen van het

verzoek staat een betalingsregeling in het algemeen in de weg. Dit geldt

met name indien het vermogen zonder bezwaar liquide is te maken.

Het vermogen dat onder het kwijtscheldingsbeleid voor particulieren is

vrijgesteld, staat een betalingsregeling echter niet in de weg. Onder

vermogen wordt in dit verband verstaan de bezittingen van de

belastingschuldige en diens echtgenoot (zoals bedoeld in artikel 3 Pw),

verminderd met de schulden die een hogere preferentie hebben dan de

belastingschuld.

 

Met toepassing van artikel 3 Pw wordt als echtgenoot ook aangemerkt de

ongehuwde die met een ander een gezamenlijke huishouding voert, tenzij

het een bloedverwant in de eerste graad betreft.

 

25.5.6. Betalingscapaciteit en betalingsregeling particulieren

Naast het aanwezige vermogen speelt bij de beoordeling van de financiële

omstandigheden de zogenoemde betalingscapaciteit van de verzoeker een

belangrijke rol, zowel ten tijde van het indienen van het verzoek als

gedurende de looptijd van de betalingsregeling. De betalingscapaciteit van

de belastingschuldige die door de ontvanger wordt berekend, bepaalt in

belangrijke mate het bedrag dat de belastingschuldige (periodiek) op de

achterstallige schuld moet aflossen. De betalingscapaciteit geeft ook aan in

hoeverre een betalingsregeling zinvol is.

 

Uitgangspunt voor de berekening van de betalingscapaciteit bij een verzoek

om een betalingsregeling is het inkomen van de belastingschuldige en diens

echtgenoot. Het inkomen

en de uitgaven ten behoeve van bij de belastingschuldige inwonende

kinderen zal bij de berekening van de betalingscapaciteit niet in aanmerking

worden genomen. Een uitzondering daarop vormt de ontvangen alimentatie

ten behoeve van minderjarige kinderen.

 

Bij de berekening van de betalingscapaciteit gaat de ontvanger met

betrekking tot de huur-en hypotheekverplichtingen voor de woning waarin

de belastingschuldige feitelijk verblijft uit van de werkelijke uitgaven.

 

De betalingscapaciteit bestaat uit het netto besteedbaar inkomen na aftrek

van het normbedrag voor levensonderhoud. Voor de betalingsregeling eist

de ontvanger 80% van de betalingscapaciteit op (de zogeheten uitvoerings-

tolerantie).

 

25.5.7. Berekening betalingscapaciteit: bijzondere uitgaven

De ontvanger kan -afhankelijk van de concrete situatie van de

belastingschuldige en zijn gezin -bepaalde aanvaardbare uitgaven op de

berekende betalingscapaciteit in mindering brengen. Het moet dan gaan om

uitgaven die samenhangen met de maatschappelijke positie van de

belastingschuldige, en die naar het oordeel van de ontvanger niet in

redelijkheid kunnen worden betaald uit het normbedrag voor

levensonderhoud en de zogenoemde uitvoeringstolerantie.

 

25.5.8. Berekening betalingscapaciteit: aflossingsverplichtingen aan

derden

In het algemeen blijven bij de berekening van de betalingscapaciteit de

aflossingsverplichtingen aan derden buiten beschouwing. De ontvanger kan

een uitzondering maken voor aflossingen op schulden waarvan het niet betalen

tot ongewenste effecten kan leiden.

 

25.5.9. Berekening betalingscapaciteit: extra inkomsten

Bij de berekening van de betalingscapaciteit houdt de ontvanger slechts

rekening met extra inkomsten, zoals vakantiegeld, tantièmes en dergelijke,

voor zover uitbetaling daarvan plaatsvindt dan wel zou moeten plaatsvinden

in de periode waarvoor de betalingsregeling geldt.

 

25.5.10. Belastingschuldige stelt zelf een betalingsregeling voor

Als een belastingschuldige uitstel vraagt en tegelijkertijd een

betalingsregeling voorstelt waarbij de schuld binnen twaalf maanden wordt

afbetaald en deze regeling afwijkt van hetgeen de ontvanger heeft

berekend, dan hoeft een niet al te grote afwijking niet te leiden tot afwijzing

van het verzoek.

 

Als de regeling die door de belastingschuldige is voorgesteld voor de

ontvanger niet aanvaardbaar is, maar een andere regeling wel ingewilligd

kan worden, dan deelt de ontvanger onder afwijzing van het verzoek de

belastingschuldige mee welke regeling hij desgevraagd wel kan verlenen.

 

25.5.11. Betalingsregeling langer dan twaalf maanden

Het beleid zoals beschreven bij de berekening van de betalingscapaciteit bij

regelingen tot en met twaalf maanden, is van overeenkomstige toepassing

op een regeling die vanwege bijzondere omstandigheden langer dan twaalf

maanden duurt. Hierbij moet in acht worden genomen dat de

belastingschuldige zijn van de kwijtscheldingsnormen afwijkende uitgaven waaronder

ook de huur of de hypotheeklasten -in de eerste twaalf maanden

van de betalingsregeling zodanig moet verminderen, dat na de twaalfde

maand zoveel mogelijk de volledige betalingscapaciteit die aan het

kwijtscheldingsbeleid is ontleend, kan worden benut om de schuld te

voldoen. De ontvanger sluit met de betalingsregeling hier op aan.

 

25.6. Betalingsregeling voor ondernemers

 

25.6.1. Duur betalingsregeling ondernemers

De Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland verleent in beginsel geen uitstel

van betaling aan ondernemers. In uitzonderlijke situaties kan hiervan worden

afgeweken.

 

Een betalingsregeling moet een zo kort mogelijke periode beslaan. Bij het

vaststellen van de duur van de betalingsregeling houdt de ontvanger

rekening met de omstandigheden, bijvoorbeeld de aard en de omvang van

de schuld, de liquiditeits-en de vermogenspositie van de onderneming en

het aangifte-en betalingsgedrag in het verleden.

 

De betalingsregeling zal in elk geval een looptijd van twaalf maanden niet te

boven gaan, gerekend vanaf de (laatste) vervaldag van de belastingaanslag.

 

25.6.2. Voorwaarden betalingsregeling ondernemers

Aan het verlenen van een betalingsregeling stelt de ontvanger de

voorwaarde dat de belastingschuldige nieuw opkomende fiscale en andere

financiële verplichtingen -waarvan de invordering aan de ontvanger is

opgedragen -bijhoudt.

Bovendien stelt de ontvanger de voorwaarde dat zekerheid wordt gesteld

(zie artikel 25.1.13 van deze leidraad). De hoogte van de zekerheid moet

gelijk zijn aan de schuld waarvoor uitstel wordt verzocht.

 

25.6.2A. Bijzondere omstandigheden betalingsregeling ondernemers

In bijzondere omstandigheden kan de ontvanger desgevraagd uitstel voor

een langere periode verlenen of zonder dat voor het volledige bedrag

zekerheid is gesteld. Daartoe moet de ondernemer aan de hand van een

door een derde deskundige opgestelde verklaring (zie artikel 25.6.2B) het

voor de ontvanger aannemelijk maken dat:

a. het gaat om werkelijk bestaande betalingsproblemen;

b. die betalingsproblemen van tijdelijke aard zijn;

c. die betalingsproblemen vóór een bepaald tijdstip zullen worden opgelost;

en

d. dat er sprake is van een levensvatbare onderneming.

De ontvanger kan bij het verlenen van dit uitstel nadere voorwaarden

stellen. Om bij onvoorziene tegenslagen de mogelijke verliezen voor de

gemeente te beperken, wordt zoveel als mogelijk is door de ontvanger

zekerheid verlangd. De zekerheid kan ook omvatten een beslag.

 

25.6.2B. Verklaring derde deskundige

De verklaring van de derde deskundige bevat een beoordeling van de aard

van de betalingsproblemen, gaat in op de aannemelijkheid van de

bedrijfseconomische gezondheid van de onderneming, de haalbaarheid van

het in de toekomst inlopen van de betalingsachterstand en geeft blijk van de

waarneming van de aan dat oordeel ten grondslag liggende feiten en

omstandigheden door de deskundige.

Aan de derde deskundige worden geen formele eisen gesteld. Het kan

bijvoorbeeld gaan om een externe consultant, een externe financier, een

brancheorganisatie of de (huis)accountant. De ontvanger kan aan de

verklaring van de derde deskundige ook eisen stellen.

 

25.6.2C. Geen uitstel voor ondernemers in verband met

betalingsproblemen als al kort uitstel is verleend

De ontvanger verleent in ieder geval geen uitstel van betaling als voor de

belastingschuld waarvoor uitstel is gevraagd al uitstel op grond van artikel

25.6.2D is verleend, ongeacht of dit uitstel nog loopt of reeds is beëindigd.

 

25.6.2D. Kort uitstel van betaling voor ondernemers

Ondernemers kunnen zonder nader onderzoek op schriftelijk of telefonisch

verzoek kort uitstel van betaling krijgen. Dit uitstel bedraagt maximaal vier

maanden na de laatste vervaldag van de (oudste) aanslag.

De voorwaarden die aan de ontvanger stelt aan dit uitstel zijn:

a. De totale openstaande schuld van de belastingschuldige bedraagt minder

dan € 20.000. Hierbij wordt geen rekening gehouden met belastingschuld

waarvoor uitstel van betaling in verband met een ingediend bezwaar-of

beroepschrift is verleend.

b. Er staan ten name van de belastingschuldige geen belastingaanslagen

open waarvoor dwangbevelen zijn betekend.

c. Er staat geen vergrijpboete open.

d. Aan de belastingschuldige is niet voor dezelfde belastingaanslag of voor

andere aanslagen uitstel van betaling in verband met betalingsproblemen of

uitstel in verband met een te verwachten uit te betalen bedrag verleend.

e. N.V.T.

f. Er is geen sprake van een aangifteverzuim.

 

25.6.3. Uitstelbeleid particulieren geldt voor ex-ondernemers

Voor ex-ondernemers is het uitstelbeleid van toepassing zoals dat geldt

voor particulieren, ook als de belastingschuld betrekking heeft op de

ondernemingsperiode.

 

25.6.4. Uitstel voor ondernemers en overheidssteun/subsidie

Als het de ontvanger bekend is dat van overheidszijde een onderzoek wordt

ingesteld naar de mogelijkheid van subsidie-of steunverlening om de schuld

te voldoen of een sanering mogelijk te maken, dan verleent de ontvanger

uitstel van betaling als hij de verwachting heeft dat het verzoek door de

(potentiële) subsidiënt zal worden gehonoreerd. De belastingschuldige moet

dan wel aan de lopende verplichtingen voldoen.

 

25.7. Administratief beroep

 

25.7.1. Toetsing uitstelbeschikking door het dagelijks bestuur

Als de ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een

verleend uitstel beëindigt, kan de belastingschuldige daartegen

administratief beroep instellen bij het dagelijks bestuur van de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland. De belastingschuldige moet het

beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen.

 

Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger

overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is

toegewezen.

 

Als er aanwijzingen zijn dat de belangen van de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland kunnen worden geschaad, kan de ontvanger ondanks de

behandeling van het beroep wel invorderingsmaatregelen treffen.

 

25.7.2. Beroepsfase uitstel

De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt tien dagen na

dagtekening van de bestreden beschikking. Als uit het beroepschrift niet

duidelijk blijkt waarop het beroep gebaseerd is, verzoekt de ontvanger de

belastingschuldige het beroepschrift binnen een redelijke termijn (nader) te

motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een mogelijke niet-ontvankelijkverklaring

bij het niet voldoen aan deze motiveringsplicht.

 

25.7.3. Beslissing dagelijks bestuur op beroepschrift bij uitstel

In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland het beroep gegrond oordeelt, kan hij de zaak inhoudelijk

afdoen, hetzij door het verzoek alsnog toe te wijzen, hetzij door het af te

wijzen onder verbetering of vervanging van de gronden.

 

25.7.4. Niet tijdig beslissen op een verzoek om uitstel

De belastingschuldige kan beroep instellen bij het dagelijks bestuur tegen

het niet tijdig nemen van een beslissing op een verzoek om uitstel van

betaling. Het indienen van een beroepschrift is in deze situatie niet aan een

termijn gebonden.

 

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger uitstel van betaling

had moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met

de uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het

beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

 

25.7.5. Beroep of herhaald verzoek om uitstel bij de ontvanger

Als de belastingschuldige bij de ontvanger bezwaar maakt tegen de

beslissing op het verzoek om uitstel of voor dezelfde belastingschuld een

herhaald verzoek om uitstel indient, dan merkt de ontvanger dit aan als een

beroepschrift.

 

Als de ontvanger op dat moment aanleiding ziet om een voor de

belastingschuldige gunstigere beslissing te nemen, geeft hij echter een

nieuwe beschikking. Als de belastingschuldige het ook met de nieuwe

beschikking niet eens is, dan kan hij daartegen binnen tien dagen in beroep

gaan bij het dagelijks bestuur van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 26 Kwijtschelding van belastingen

 

In artikel 26, eerste lid, van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling

regels worden gegeven voor gehele of gedeeltelijke kwijtschelding van

rijksbelastingen. De ontvanger verleent gehele of gedeeltelijke

kwijtschelding als de belastingschuldige niet in staat is anders dan met

buitengewoon bezwaar de belastingaanslag te betalen. In het algemeen zal

van buitengewoon bezwaar sprake zijn als de middelen om een

belastingaanslag te betalen, ontbreken en ook niet binnen afzienbare tijd

worden verwacht.

 

De kwijtscheldingsregels op basis van artikel 26 van de wet zijn vastgelegd

in de regeling. In de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn de

doelstellingen van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen in de

belastingsfeer tot uitdrukking gebracht.

 

Aan een aansprakelijk gestelde kan geen kwijtschelding worden verleend.

Wel kan hij op zijn verzoek worden ontslagen van de betalingsverplichting.

In artikel 53, derde lid, van de wet is bepaald dat bij ministeriële regeling

regels worden gegeven op grond waarvan de ontvanger de aansprakelijk

gestelde geheel of gedeeltelijk van zijn betalingsverplichting kan ontslaan

als deze niet in staat is anders dan met buitengewoon bezwaar te betalen.

 

De voorwaarden voor het al dan niet verlenen van kwijtschelding, gelden

ook voor het ontslag van de betalingsverplichting.

 

In aansluiting op artikel 26 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-algemene uitgangspunten van het kwijtscheldingsbeleid;

-kwijtschelding van belastingen voor particulieren;

-kwijtschelding van belastingen voor ondernemers;

-administratief beroep;

-voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding.

 

26.1. Algemene uitgangspunten kwijtscheldingsbeleid

 

26.1.0. Bijzonderheden Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

26.1.0.1. Kwijtscheldingsnorm

Op grond van de Waterschapswet en de Gemeentewet zijn afwijkende regels

gesteld met betrekking tot de wijze waarop de kosten van bestaan in aanmerking

worden genomen. De normbedragen voor bestaanskosten, zoals beschreven in

de regeling, bedragen 100% in plaats van 90%.

 

26.1.0.2. Normbedragen

Op verzoek verstrekt de ontvanger een actueel overzicht van de voor de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland van toepassing zijnde kosten van

bestaan en overige normbedragen.

 

26.1.0.3. Vervallen

 

26.1.0.4. Geautomatiseerde kwijtschelding n.v.t.

 

26.1.0.5. Geautomatiseerde toetsing

Ingeval de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland gebruik maakt van de

mogelijkheid van geautomatiseerde toetsing bij kwijtschelding, wordt er

getoetst in het laatste kwartaal van het jaar voorafgaande aan het

belastingjaar waarvoor de kwijtschelding eventueel kan worden verleend.

 

De toetsing vindt plaats door de Stichting Inlichtingenbureau aan de hand van

jaarlijks vastgestelde criteria. Deze criteria worden vastgesteld door het

Ministerie van Financiën. Als op grond van deze toetsing geen recht

bestaat op geautomatiseerde kwijtschelding kan in een later stadium

alsnog een individueel verzoek worden ingediend

 

26.1.1. Kwijtschelding van betaalde belastingschulden

De ontvanger verleent ook kwijtschelding van belastingaanslagen die al zijn

betaald, als aan de volgende voorwaarden is voldaan:

-De belastingschuldige dient het verzoek om kwijtschelding in binnen

drie maanden nadat de (laatste) betaling op de belastingaanslag heeft

plaatsgevonden;

-De belastingschuldige heeft betaald onder omstandigheden die

aanleiding zouden hebben gegeven tot kwijtschelding als hij daar eerder

om had verzocht.

 

Als de ontvanger het verzoek toewijst, betaalt hij de belastingschuldige het

bedrag terug waarvoor kwijtschelding is verleend.

 

26.1.2. Het indienen van een verzoek om kwijtschelding

Het verzoek om kwijtschelding moet worden ingediend bij de ontvanger op

een daartoe ingesteld verzoekformulier.

 

Als de belastingschuldige een verzoek om kwijtschelding indient, maar dit

niet doet op het daartoe bestemde formulier, neemt de ontvanger het

verzoek niet als zodanig in behandeling. De ontvanger zendt een

verzoekformulier aan de belastingschuldige en stelt deze in de gelegenheid

het verzoek alsnog binnen twee weken in te dienen.

 

In afwachting hiervan wordt de invordering niet opgeschort. Dit gebeurt pas

nadat het daarvoor bestemde kwijtscheldingformulier door de ontvanger is

ontvangen.

 

26.1.2.1. Kosten van vervolging

Op het moment van in behandeling nemen van de aanvraag, wordt de invordering van het aanslagbedrag door de ontvanger opgeschort.

Indien gebruik gemaakt wordt van de regeling tot betaling van de aanslag via een machtiging tot automatische incasso kan de belastingschuldige een schriftelijk verzoek doen de machtiging voor de duur van de beoordeling stop te zetten.

 

Ongeacht de uitspraak op het verzoek om kwijtschelding dienen de invorderingskosten volledig te worden betaald. Het betreft de volgende kosten:

- kosten van de aanmaning

- kosten van het dwangbevel

- kosten van het betekenen van een hernieuwd dwangbevel

- kosten van het proces-verbaal van beslag

- kosten van de akte van betekening

- alle overige aan derden toekomende bedragen in verband met beslaglegging

 

Daarnaast vallen ook alle kosten die genoemd zijn in artikel 75.2 van

deze leidraad onder deze bepaling.

 

 

26.1.3. Niet ingevuld of onjuist ingevuld verzoekformulier om

kwijtschelding

Als de ontvanger een uitgereikt of toegezonden verzoekformulier onvolledig

ingevuld terugontvangt, stelt hij de belastingschuldige in de gelegenheid de

ontbrekende gegevens alsnog binnen twee weken te verstrekken. In

afwachting daarvan schort de ontvanger de invordering in beginsel op.

 

De ontvanger vraagt de gegevens slechts één maal op. Als de

belastingschuldige niet alle gevraagde nadere gegevens bijvoegt,

beschouwt de ontvanger het verzoek ook als onvolledig ingevuld en wijst hij

het verzoek af.

 

26.1.4. Gegevens en normen ten tijde van indiening verzoek om

kwijtschelding

Bij de beoordeling van het verzoek zijn de gegevens en normen van belang

die gelden op het moment van indiening van het verzoek, tenzij in de

leidraad anders is aangegeven.

 

26.1.5. Toewijzing van het verzoek om kwijtschelding onder voorwaarden

Als de ontvanger besluit dat kwijtschelding zal worden verleend nadat aan

één of meer voorwaarden is voldaan, dan neemt hij die voorwaarden in de

beschikking op.

 

Als de ontvanger in de voorwaarden heeft opgenomen dat verrekening zal

plaatsvinden van uit te betalen bedragen, dan stelt hij tevens de termijn vast

waarin verrekening van die bedragen zal plaatsvinden. De termijn bedraagt

maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de dagtekening van de kennisgeving,

dan wel -als dit minder is -de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van

de belastingaanslag intreedt.

 

Als tot de voorwaarden de voldoening van een deel van de schuld behoort,

dan moet de ontvanger de belastingschuldige uitnodigen om binnen een

termijn van tien dagen een voorstel te doen met betrekking tot de betaling

van dat deel. Hierbij is het uitstelbeleid (zie artikel 25 van deze leidraad)

van toepassing. Als tot de voorwaarden naast de voldoening van een deel

van de schuld ook de verrekening van teruggaven behoort, wordt het te

betalen bedrag niet beïnvloed door de hoogte van de verrekende

teruggaven.

 

26.1.6. Motivering afwijzing van het verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger het verzoek om kwijtschelding afwijst, moet hij motiveren

waarom hij tot afwijzing van het verzoek heeft besloten. Daarbij moet hij alle

afwijzingsgronden noemen.

 

26.1.7. Na afwijzen kwijtschelding tien dagen wachttijd bij voortzetting

invordering

Als de ontvanger geen kwijtschelding verleent, of als het dagelijks bestuur

afwijzend heeft beslist op een ingediend beroepschrift tegen de afwijzing,

dan wordt de vervolging in beginsel niet aangevangen of voortgezet binnen

een termijn van tien dagen na dagtekening van de beschikking. Deze termijn

wordt niet of niet geheel verleend als naar het oordeel van de ontvanger

aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen van

de invordering de belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

worden geschaad.

 

26.1.8. Mondeling meedelen afwijzen kwijtschelding

Om de belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland niet te

schaden, kan de ontvanger de beslissing op een kort voor de executoriale

verkoop ingediend verzoek om kwijtschelding mondeling bekend maken. De

ontvanger bevestigt deze beslissing zo spoedig mogelijk bij beschikking. In

dat geval geldt niet de termijn van tien dagen waarbinnen de ontvanger de

invordering niet mag aanvangen of voortzetten.

 

Evenzo geldt voor een kort voor de executoriale verkoop gedaan verzoek

dat niet is ingediend op een verzoekformulier of op een verzoekformulier dat

onvolledig is ingevuld, dat de ontvanger de belastingschuldige niet in de

gelegenheid stelt het verzoek in te dienen op het daartoe bestemde

formulier of de belastingschuldige niet in de gelegenheid stelt de

ontbrekende gegevens aan te vullen (zoals bepaald in de artikelen 26.2.2

en 26.2.3 van deze leidraad), maar het verzoek afwijst.

 

26.1.9. Wanneer wordt geen kwijtschelding verleend

Er wordt geen kwijtschelding verleend als:

-de gevraagde gegevens voor de beoordeling van het verzoek niet, niet

volledig, onjuist, of niet op het door de ontvanger uitgereikte formulier

(zie ook de artikelen 26.2.2 en 26.2.3 van deze leidraad) zijn verstrekt;

-uit de verstrekte gegevens voor de beoordeling van het verzoek een

onevenredige verhouding blijkt tussen de omvang van de uitgaven

enerzijds en het inkomen anderzijds en de belastingschuldige de in dat

verband door de ontvanger gevraagde opheldering niet -of naar het

oordeel van de ontvanger -in onvoldoende mate verschaft;

-de belastingschuldige heeft nagelaten de vereiste aangifte in te dienen.

In dat geval wordt de belastingschuldige meegedeeld dat een nieuw

verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend, dan nadat

de inspecteur op grond van de alsnog verstrekte gegevens de

belastingaanslag tot het juiste bedrag heeft kunnen vaststellen. Het

verzoek dat wordt ingediend nadat de belastingaanslag tot het juiste

bedrag is vastgesteld, behandelt de ontvanger als een eerste verzoek;

-een bezwaarschrift tegen de hoogte van de belastingaanslag in

behandeling is bij de inspecteur, dan wel een beroepschrift tegen de

hoogte van de belastingaanslag in behandeling is bij de rechtbank of (in

hoger beroep) bij het gerechtshof. Een eventuele vermindering of

vernietiging van de belastingaanslag dient namelijk aan kwijtschelding

vooraf te gaan. De belastingschuldige wordt meegedeeld dat een nieuw

verzoek om kwijtschelding niet eerder kan worden ingediend dan nadat

op het bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) is beslist;

-voor de desbetreffende belastingaanslag zekerheid is gesteld;

-er sprake is van meer dan één belastingschuldige;

-een derde nog voor de belastingschuld aansprakelijk kan worden

gesteld;

-het aan de belastingschuldige kan worden toegerekend dat de

belastingaanslag niet kan worden voldaan. Daarvan is onder andere

sprake als:

a. het aan opzet of grove schuld van de belastingschuldige is te wijten

dat te weinig belasting is geheven;

b. (vervallen)

c. een uitbetaald bedrag (bijvoorbeeld een belastingteruggaaf) niet is

aangewend ter voldoening van de schuld waarvan kwijtschelding

wordt gevraagd, tenzij het een voorlopige teruggaaf betreft voor

zover die niet voor beslag vatbaar is;

d. vanaf de bekendmaking van de belastingaanslag tot aan de

indiening van het verzoek om kwijtschelding op enig moment

voldoende middelen aanwezig waren om de aanslag te kunnen

voldoen;

e. de belastingschuldige wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat een

belastingaanslag zou worden opgelegd en nalatig is gebleven in

verband daarmee middelen te reserveren;

f. deze bepaling is niet van toepassing voor de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

g. deze bepaling is niet van toepassing voor de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland;

h. de belastingschuldige geen gebruik heeft gemaakt van het recht op

aanvullende bijstand, waardoor de belastingaanslag (gedeeltelijk)

zou kunnen worden betaald;

i. deze bepaling is niet van toepassing voor de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland;

-de belastingschuldige in surseance van betaling of in staat van

faillissement verkeert, tenzij een akkoord is gesloten als bedoeld in de

artikelen 138 en 252 FW;

-ten aanzien van de belastingschuldige de schuldsaneringsregeling

natuurlijke personen van toepassing is verklaard, tenzij sprake is van

een akkoord als bedoeld in artikel 329 FW, dan wel van een

belastingaanslag, niet zijnde een belastingaanslag als bedoeld in artikel

8, tweede lid, van de regeling, voor zover die materieel verschuldigd is

geworden op een tijdstip of over een tijdvak dat is gelegen na de

uitspraak waarbij de schuldsaneringsregeling van toepassing is

verklaard, en niet kan worden aangemerkt als een boedelschuld;

- het verzoek is ingediend voor een voorlopige aanslag én die aanslag

nog niet is gevolgd door een (definitieve) aanslag.

Tegelijkertijd met de afwijzing van het verzoek verleent de

ontvanger (ambtshalve) uitstel van betaling totdat de definitieve

aanslag is opgelegd. In de uitstelbeschikking deelt de ontvanger de

belastingschuldige mee dat na oplegging van de definitieve aanslag

desgewenst een nieuw kwijtscheldingsverzoek kan worden ingediend

waarin eventueel ook de definitieve aanslag kan worden betrokken;

-door de ontvanger nadere voorwaarden zijn gesteld en aan die

voorwaarden nog niet is voldaan. Zodra aan de gestelde voorwaarden is

voldaan, kan alsnog kwijtschelding worden verleend.

 

Ook wordt geen kwijtschelding verleend voor het bedrag van de te betalen

belasting waarop het verzoek betrekking heeft als aannemelijk is dat dit

bedrag kan worden voldaan omdat:

-binnen twee jaren na het verzoek als gevolg van sterk wisselende

inkomens een hoger inkomen is te verwachten;

-binnen een jaar na indiening van het verzoek een verbetering is te

verwachten in de financiële omstandigheden;

-binnen een jaar na het verzoek een belastingteruggaaf, anders dan de

voorlopige teruggaaf, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van de regeling

kan worden verwacht. De vraag of buitengewoon bezwaar bestaat de

verschuldigde belasting te betalen, kan immers slechts betrekking

hebben op een per saldo verschuldigd bedrag. Alleen voor dat saldo

moeten de aanwezige financiële middelen worden aangesproken. Dit

houdt in dat geen kwijtschelding kan worden verleend als de

belastingaanslag binnen een jaar door middel van verrekening kan

worden aangezuiverd.

 

26.1.10. Begrip 'ex-ondernemer' en kwijtschelding

Als een ex-ondernemer om kwijtschelding vraagt, past de ontvanger het

kwijtscheldingsbeleid voor particulieren toe.

 

Er is geen sprake van een ex-ondernemer als (een deel van) het

bedrijfsvermogen nog aanwezig is. In dat geval zal het verzoek om

kwijtschelding moeten worden behandeld overeenkomstig het bepaalde in

artikel 26.4 van deze leidraad. Het nog aanwezige bedrijfsvermogen zal

geheel moeten worden gebruikt ter aflossing van de openstaande (zakelijke/

bedrijfs) belastingaanslagen.

 

26.1.11. Verzoekschriften aan andere instellingen

De ontvanger houdt de invordering aan als er een verzoekschrift is ingediend bij

de Nationale Ombudsman/de Zeeuwse Ombudsman. Als naar het oordeel van de

ontvanger aanwijzingen bestaan dat door het niet direct aanvangen of vervolgen

van de invordering de belangen van de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

worden geschaad, kan de ontvanger toch invorderingsmaatregelen treffen.

 

Onherroepelijke invorderingsmaatregelen mogen alleen worden genomen na

voorafgaande toestemming van het dagelijks bestuur.

 

26.2. Kwijtschelding van belastingen voor particulieren

 

26.2.1. Vermogen en kwijtschelding particulieren

Onder vermogen wordt verstaan de waarde in het economische verkeer van

de bezittingen van de belastingschuldige en zijn echtgenoot als bedoeld in

artikel 3 Wwb, verminderd met de schulden van de belastingschuldige en de

echtgenoot die hoger bevoorrecht zijn dan de belastingen.

Ook als de belastingschuldige onder huwelijkse voorwaarden is gehuwd, of

bij ongehuwd samen levenden als sprake is van een samenlevingscontract,

is het voorgaande van overeenkomstige toepassing ondanks het feit dat de

partner niet aansprakelijk kan worden gesteld voor de voldoening van de

belastingaanslag.

 

26.2.2. De inboedel en kwijtschelding particulieren

De waarde van de inboedel wordt niet als vermogensbestanddeel in

aanmerking genomen als deze bij gedwongen verkoop niet meer dan

€ 2.269,-bedraagt. Als de waarde meer bedraagt, wordt de volle waarde als

vermogen in aanmerking genomen.

 

26.2.3. De auto en kwijtschelding particulieren

De waarde van de personenauto wordt niet als vermogensbestanddeel in

aanmerking genomen als deze op het moment waarop het verzoek wordt

ingediend een waarde heeft van € 2.269,-of minder. Als de waarde meer

bedraagt, wordt de volle waarde als vermogen in aanmerking genomen. Als op

de auto voor een financier een pandrecht is gevestigd, moet ter vaststelling van

de actuele (over)waarde de financieringsschuld in mindering worden gebracht.

 

Een auto wordt niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen als

de belastingschuldige aan de ontvanger – zo nodig na een verzoek daartoe –

aannemelijk kan maken dat die auto absoluut onmisbaar is voor de uitoefening

van het beroep dan wel absoluut onmisbaar is in verband met invaliditeit of ziekte

van de belastingschuldige of zijn gezinsleden. Met gezinsleden wordt bedoeld de

echtgenoot van belastingschuldige als bedoeld in artikel 3 Pw, of zijn kind(eren)

voor zover deze geen eigen inkomen/vermogen heeft (hebben) waaruit de auto in

beginsel zou kunnen worden betaald.

 

Het bezit van een ander motorvoertuig dan een auto staat in de regel kwijtschelding in

de weg.

 

Het bezit van twee of meer motorvoertuigen staat in de regel kwijtschelding in de weg.

 

26.2.4. Saldo op bankrekening en kwijtschelding voor particulieren

Incidentele ontvangsten op een bank-of girorekening (zoals bijvoorbeeld

vakantiegeld) worden voor de bepaling van een aanwezig

vermogensbestanddeel ook in aanmerking genomen, tenzij bij de

berekening van de betalingscapaciteit met dat bedrag rekening is gehouden.

Deze situatie zal zich met name voordoen bij de vakantiegelduitkering.

 

De nog beschikbare kredietruimte van een doorlopend krediet wordt in de

kwijtscheldingsregeling niet als een vermogensbestanddeel aangemerkt.

 

 

26.2.5. De eigen woning en kwijtschelding voor particulieren

De waarde van onroerende zaken die een belastingschuldige in zijn bezit

heeft, wordt aangemerkt als een vermogensbestanddeel. Voor de

waardebepaling van de onroerende zaak is uitgangspunt de waarde van de

onroerende zaak bij verkoop vrij te aanvaarden.

Als de aanwezigheid van vermogen vastgelegd in onroerende zaken leidt tot

de afwijzing van een verzoek om kwijtschelding en de belastingaanslag

wordt vervolgens niet betaald, kan de voortzetting van de invordering bij

oudere belastingschuldigen die hun laatste levensjaren in hun eigen woning

willen slijten, leiden tot een onverdedigbare hardheid. Een gedwongen

verhuizing in verband met de verkoop van de woning zal voor deze groep

belastingschuldigen een onevenredig grotere belasting zijn dan voor andere

belastingschuldigen. In die gevallen kan de ontvanger in overleg met de

belastingschuldige afzien van prompte invordering en in plaats daarvan

uitstel van betaling verlenen, gedekt door een hypotheek op de eigen

woning of door het leggen van een beslag op de woning. De hypotheek

moet opeisbaar zijn na het overlijden van de langstlevende of bij een eerder

vrijkomen van de woning.

 

Het verlenen van een zodanig uitstel blijft beperkt tot uitzonderlijke gevallen.

 

26.2.6. Vermogen van kinderen en kwijtschelding voor particulieren

Als bij de belastingschuldige kinderen thuis wonen die over een eigen

vermogen beschikken, wordt dat vermogen bij de beoordeling van het door

de ouder ingediende verzoek om kwijtschelding niet in aanmerking

genomen, tenzij die ouder (een deel van) zijn vermogen heeft toebedeeld

aan zijn kind(eren) om daaruit een fiscaal voordeel te behalen.

 

26.2.7. Nalatenschappen en kwijtschelding voor particulieren

Voor de beoordeling van een verzoek om kwijtschelding van

belastingaanslagen ten name van overledenen zijn de financiële

omstandigheden van de erfgenamen in beginsel niet van belang. Alleen de

vraag of de belastingaanslagen uit het actief van de nalatenschap (hadden)

kunnen worden voldaan is van belang.

 

Dit uitgangspunt geldt niet als het verzoek wordt gedaan door de

overblijvende partner/erfgenaam. In dat geval worden de persoonlijke

financiële omstandigheden wel mee in aanmerking genomen, ook al zouden

bijvoorbeeld de kinderen als mede-erfgenamen voor een deel van de

belastingschuld kunnen worden aangesproken.

 

Als een erfgenaam op grond van een ingediend verzoek voor kwijtschelding

in aanmerking zou komen, wordt de betrokkene bij beschikking voor zijn

aandeel in de belastingschuld ontslag van betalingsverplichting verleend.

Deze werkwijze wordt ook gevolgd als de partner van de erflater het

verzoek om kwijtschelding indient.

 

26.2.8. Levensloopregeling en kwijtschelding voor particulieren

Een spaarsaldo dat is opgebouwd vanwege een levensloopregeling wordt

niet als een vermogensbestanddeel in aanmerking genomen.

 

26.2.9. Beroepsvermogen wikker en kwijtschelding voor particulieren

Vervallen

 

26.2.10. Betalingscapaciteit en kwijtschelding voor particulieren

Als is vastgesteld dat geen of onvoldoende vermogensbestanddelen

aanwezig zijn om de openstaande belastingaanslag te voldoen, moet

worden beoordeeld in hoeverre de aanwezige betalingscapaciteit voldoende

is om de belastingaanslag te voldoen.

 

De betalingscapaciteit wordt gevormd door het positieve verschil tussen het

gemiddeld per maand te verwachten netto besteedbaar inkomen van de

belastingschuldige en de gemiddeld per maand te verwachten kosten van

bestaan in de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het

verzoek om kwijtschelding is ingediend.

 

Het netto besteedbaar inkomen van de belastingschuldige wordt

vermeerderd met het gemiddeld per maand te verwachten netto

besteedbaar inkomen van zijn echtgenoot (als bedoeld in artikel 3 Pw) in

de periode van twaalf maanden vanaf de datum waarop het verzoek om

kwijtschelding is ingediend. Ook wanneer de belastingschuldige onder

huwelijkse voorwaarden is gehuwd of bij ongehuwd samenwonenden

wanneer sprake is van een samenlevingscontract, is het voorgaande van

toepassing, ondanks het feit dat de partner niet aansprakelijk kan worden

gesteld voor de voldoening van de belastingaanslag. De vaststelling van het

totale netto besteedbaar inkomen staat los van de aansprakelijkheid tot

betaling van de aanslagen waarvan kwijtschelding wordt verzocht.

 

De verantwoordelijkheid van de echtgenoot als bedoeld in artikel 3 Pw,

voor schulden van de belastingschuldige, wordt beperkt tot de (materiële)

belastingschulden die stammen uit de huwelijkse periode dan wel uit de

periode waarin de gezamenlijke huishouding is gevoerd. Dat kan tot gevolg

hebben dat in voorkomende gevallen de belastingaanslag moet worden

gesplitst. Het vermogen en de betalingscapaciteit van de in artikel 3 Pw

bedoelde echtgenoot van belastingschuldige, worden dus buiten

beschouwing gelaten voor zover een door de belastingschuldige ingediend

verzoek om kwijtschelding betrekking heeft op belastingschulden die zijn

ontstaan vóór de aanvang van de huwelijkse periode dan wel de

gezamenlijke huishouding. Het toe te passen normbedrag is in dit geval het

normbedrag voor een alleenstaande of een alleenstaande ouder (zie

artikel 16 van de regeling).

 

26.2.11. Vakantiegeld en kwijtschelding voor particulieren

Tot het inkomen wordt ook het vakantiegeld gerekend. Het vakantiegeld

wordt gesteld op 7% van de -aan loonheffing onderworpen -inkomsten

waarbij aanspraak bestaat op vakantiegeld.

 

Als uit het ingediende verzoekformulier blijkt, dan wel de ontvanger uit eigen

wetenschap bekend is dat het reëel genoten vakantiegeld meer of minder

bedraagt dan 7%, wordt het reëel genoten vakantiegeld in aanmerking

genomen.

 

26.2.12. Studiefinanciering en kwijtschelding voor particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbare inkomen wordt rekening

gehouden met inkomsten die studenten ontvangen op grond van de Wet studie

financiering 2000 en hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage

en schoolkosten (WTOS VO-18+ ).

 

Studenten in het hoger en middelbaar beroepsonderwijs hebben recht op

een normbudget voor levensonderhoud: in het kader van de

kwijtscheldingsregeling is dit normbudget de optelsom van basisbeurs,

maximale aanvullende beurs en maximale basislening. Daarbij wordt

rekening gehouden met het feit of de student thuiswonend, dan wel

uitwonend is. In voorkomend geval wordt dit normbudget verhoogd met de

partnertoeslag of de één-oudertoeslag.

 

De inkomsten van een student worden gesteld op een forfaitair bedrag.

 

A.

Voor studenten in het hoger onderwijs is dit het bedrag voor het

normbudget voor levensonderhoud verminderd met een forfaitair

bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 61,-.

 

B.

Voor studenten in het middelbaar beroepsonderwijs is dit het bedrag

voor het normbudget voor levensonderhoud verminderd met een

forfaitair bedrag voor boeken en leermiddelen groot € 53,- en met het

bedrag aan onderwijsretributie.

Als de belastingschuldige naast studiefinanciering beschikt over eigen

inkomsten wordt eveneens uitgegaan van de forfaitaire inkomsten, zoals

hiervoor berekend onder A en B.

 

Als de daadwerkelijk genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen

collegegeldkrediet voor studenten in het hoger onderwijs) en de eigen

inkomsten uitstijgen boven de voor het desbetreffende huishoudtype

maximaal geldende kosten van bestaan wordt om de betalingscapaciteit te

kunnen berekenen de navolgende formules gebruikt:

 

Formule 1: (P + Q) – R – S = X

 

In deze formule wordt met P aangegeven het totaal van de daadwerkelijk

genoten studiefinanciering (exclusief het ontvangen collegegeldkrediet voor

studenten in het hoger onderwijs). Het totaal van de eigen inkomsten wordt

aangegeven met Q. Met R wordt aangegeven het voor de kwijtschelding

geldende normbudget voor levensonderhoud. Het in mindering te brengen

bedrag van de daadwerkelijk ontvangen lening van de IB-groep wordt

aangeduid met S. De uitkomst van deze berekening wordt aangegeven met

X, met dien verstande dat X altijd tenminste nul bedraagt.

 

Formule 2: X + Y = T

 

In deze formule wordt met Y aangegeven het forfaitaire bedrag aan

inkomsten van de betreffende student zoals bedoeld onder A of B. Het

resultaat van de berekening volgens formule 1 (X) vermeerderd met Y is het

inkomen (T). Dit inkomen vormt vervolgens het uitgangspunt om het netto besteedbaar

inkomen te kunnen berekenen en de betalingscapaciteit.

 

In sommige gevallen bestaat de studiefinanciering voor een groot deel of

zelfs geheel uit een lening. In die situaties wordt ook uitgegaan van de

vorenvermelde forfaitaire inkomsten en is hetgeen in dit artikel is vermeld

van overeenkomstige toepassing.

 

26.2.13. Bijzondere bijstand/ouderlijke bijdrage en

kwijtschelding voor particulieren

Uitkeringen die worden ontvangen in het kader van bijzondere bijstand en

die zijn bestemd voor bestrijding van specifieke kosten waarin de reguliere

bijstandsuitkering niet voorziet, worden niet als inkomen in aanmerking

genomen.

 

De bijzondere (aanvullende) bijstand voor personen jonger dan 21 jaar,

wordt daarentegen wél als inkomen in aanmerking genomen, evenals de

ouderlijke bijdrage in geld die deze jongeren ontvangen. In dat geval is de

bijzondere bijstand niet bestemd voor bestrijding van specifieke kosten

waarin de reguliere bijstandsuitkering niet voorziet. De bijzondere bijstand

voor jongeren dient ter aanvulling van de zeer lage bijstandsnorm, als de

ouderlijke bijdrage -die geacht wordt deze lage bijstandsnorm aan te vullen

tot het niveau van de bijstandsnorm voor personen van 21 tot 65 jaar geheel

of gedeeltelijk ontbreekt.

 

26.2.13a Persoonsgebonden budget en kwijtschelding voor particulieren

Verstrekkingen die worden ontvangen uit een persoonsgebonden budget voor

specifieke kosten op het gebied van zorg, begeleiding of hulp en waarop geen

aanspraak bestaat vanuit de zorgverzekering of de reguliere bijstand, worden

niet als inkomen in aanmerking genomen

 

26.2.14. Betalingen op belastingschulden en kwijtschelding voor

particulieren

Bij de berekening van het netto besteedbaar inkomen wordt geen rekening

gehouden met belastingaanslagen die in de loop van de periode van twaalf

maanden vanaf de datum waarop het verzoek is ingediend, nog zullen

worden opgelegd.

Tot betalingen op belastingschulden worden ook de betalingen gerekend die

worden verricht op gemeentelijke belastingen (met uitzondering van de

rechten die zijn vermeld in artikel 229 van de Gemeentewet) en andere

belastingen en heffingen van lokale overheden.

 

26.2.15. Woonlasten en kwijtschelding van belasting van

voorhuwelijkse belastingschulden

Als het verzoek om kwijtschelding wordt gedaan voor belastingschulden die

zijn ontstaan voor de aanvang van de huwelijkse periode, dan wel de

gezamenlijke huishouding in de zin van artikel 3 Wwb (zie artikel 26.3.10

van deze leidraad), worden de woonlasten in aanmerking genomen tot ten

hoogste 50% van het bedrag dat de uitkomst is van de berekening op grond

van artikel 15, eerste lid, onderdeel b, van de regeling.

 

26.2.15.A. Woonlasten van meerpersoonshuishoudens

In het geval de belastingschuldige met tenminste twee personen van 18 jaar

of ouder een gezamenlijke huishouding voert alsmede in het geval de

belastingschuldige met één of meer bloedverwanten in de eerste graad van

18 jaar of ouder een gezamenlijke huishouding voert dan wel anderszins op

één adres verblijf houdt, wordt bij de berekening van de betalingscapaciteit

geen rekening gehouden met de netto-woonlasten, tenzij de

belastingschuldige aannemelijk maakt dat de woonlasten niet gedeeld

kunnen worden. Het vorenstaande geldt niet als sprake is van commerciële

verhuur, te weten als sprake is van kostgangers of kamerhuurders.

 

26.2.16. Uitgaven in verband met onderhoudsverplichtingen en

kwijtschelding voor particulieren

Naast de alimentatieverplichtingen wordt bij de berekening van het netto

besteedbaar inkomen de daadwerkelijk betaalde onderhoudsbijdrage -de

bijdrage die een gemeente op grond van de Wwb van een ex-partner vordert

in de kosten van bijstand -in mindering gebracht.

 

26.2.17. Kwijtschelding tijdens WSNP

Als sprake is van een belastingschuldige ten aanzien van wie de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,

en die belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van nadien

opgekomen belastingschulden die niet zijn aan te merken als boedelschuld,

dan wordt het verzoek behandeld overeenkomstig het bestaande beleid.

 

Dit betekent dus onder meer dat bij de berekening van de

betalingscapaciteit op het inkomen van de belastingschuldige niet in

mindering wordt gebracht dat deel van het inkomen dat onder beheer van

de bewindvoerder naar de boedel gaat. Verder wordt opgemerkt dat de

middelen die de boedel vormen en onder beheer van de bewindvoerder

berusten, niet beschouwd worden als vermogen in de zin van artikel 12 van

de regeling.

 

26.2.18. Inkomen Wikker

Vervallen

 

26.2.19. Normpremie ziektekostenverzekering begrepen in de

bijstandsuitkering

De normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor

zover is begrepen in de bijstandsnorm, bedraagt voor een alleenstaande of

een alleenstaande ouder € 39,-per maand en voor echtgenoten € 84,-per

maand.

 

26.2.20. Onderhoud gezinsleden in het buitenland

De hier te lande alleenwonende gehuwde belastingschuldige die zijn in het

buitenland verblijvende echtgenote en/of kinderen daadwerkelijk

onderhoudt, wordt voor de berekening van de betalingscapaciteit niet als

een alleenstaande aangemerkt. Uitgegaan wordt van het normbedrag voor

echtgenoten in de zin van artikel 3 Wwb. Als huur wordt de hier te lande

betaalde huur in aanmerking genomen. Door toepassing van het

normbedrag voor echtgenoten in de zin van artikel 3 Wwb, wordt in het

kwijtscheldingsbeleid op forfaitaire wijze rekening gehouden met de

bedragen die de buitenlandse werknemer aan zijn bloed-of aanverwanten

overmaakt voor de kosten van levensonderhoud. Met de werkelijke

bedragen die de buitenlandse belastingschuldige overmaakt, wordt geen

rekening gehouden.

 

26.3. Kwijtschelding van belastingen voor ondernemers

26.3.1.1.Kwijtschelding voor ondernemers voor privé-belastingen

Indien het kwijtscheldingsverzoek uitsluitend betrekking heeft op de privébelasting

van de ondernemer zijn de zelfde voorwaarden van toepassing als

bij kwijtschelding van belasting voor particulieren. Kwijtschelding voor

ondernemers voor privé-belasting is alleen van toepassing bij de

deelnemers van Sabewa Zeeland die hiertoe bij verordening of besluit hebben besloten.

 

26.3.1.2.Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Kwijtschelding voor ondernemers vindt alleen plaats bij een

saneringsakkoord tussen de schuldenaar en alle schuldeisers tot

gedeeltelijke betaling van de schuld tegen finale kwijting.

 

Deze kwijtschelding komt pas aan de orde nadat alle gestelde zekerheden

zijn uitgewonnen.

 

26.3.2. Aansprakelijkheid en kwijtschelding voor ondernemers

Voordat de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord gaat hij na of de

mogelijkheid bestaat (een) derde(n) aansprakelijk te stellen voor onbetaald

gebleven belastingschuld. Als de (te verwachten) opbrengst uit de

aansprakelijkstelling zodanig is dat het aanbod tot een saneringsakkoord

voor de ontvanger geen betere perspectieven biedt, treedt de ontvanger niet

toe tot het akkoord.

Bij toetreding tot een saneringsakkoord kan de ontvanger er van afzien

derden alsnog aansprakelijk te stellen. In dat geval moet bij de vaststelling

van het bedrag dat aan de ontvanger moet worden voldaan rekening worden

gehouden met het bedrag dat uit de aansprakelijkstelling geïnd had kunnen

worden.

 

Als de ontvanger toetreedt tot een saneringsakkoord en daarnaast nog

derden aansprakelijk stelt, blijft bij de vaststelling van het bedrag dat in het

akkoord moet worden voldaan een (eventuele) opbrengst uit de

aansprakelijkstelling buiten beschouwing. In de situatie dat de

aansprakelijk gestelde zijn regresrecht op de gesaneerde onderneming

uitoefent en het bedrijf daardoor opnieuw in moeilijkheden komt, eist de

ontvanger niet dat de onderneming het ontstane tekort alsnog aanvult. Als

later blijkt dat de aansprakelijk gestelde niet kan betalen, eist de ontvanger

evenmin het ontstane tekort op.

 

26.3.3. Voorwaarden tot deelname aan een saneringsakkoord

In aanvulling van artikel 22 van de regeling werkt de ontvanger uitsluitend

mee aan een saneringsakkoord als de communautaire middelen volledig

worden voldaan.

De ontvanger verleent geen medewerking aan een saneringsakkoord

waarbij één of meer schuldeisers het gedeelte van hun vordering dat niet

wordt voldaan niet kwijtschelden maar overdragen aan een derde of

omzetten in aandelenkapitaal.

 

26.3.4. Toepassingsbereik saneringsakkoord

Bij de beoordeling van het aangeboden saneringsakkoord bekijkt de

ontvanger welke belastingaanslagen in het akkoord kunnen worden

betrokken. Uitgangspunt hierbij is de formele belastingschuld ten tijde van

het verzoek.

 

Bij de behandeling van het aangeboden akkoord is het de taak van de

belastingschuldige/ondernemer er voor te zorgen dat de formele schuld zo

nauwkeurig mogelijk overeenstemt met de materiële schuld. Als de

belastingschuldige niet de gegevens overlegt die (kunnen) leiden tot een

juiste vaststelling van de verschuldigde belasting, is er geen aanleiding voor

de ontvanger toe te treden tot het aangeboden akkoord.

 

Ook de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland heeft de

inspanningsverplichting om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot

het juiste bedrag vast te stellen en de eventueel nog (materieel)

verschuldigde belastingen over tijdvakken tot aan het tijdstip waarop het

verzoek om sanering is ingediend, te formaliseren.

 

26.3.5. Ten minste dubbele percentage en saneringsakkoord

Voor de berekening van het dubbele percentage dat aan de

Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland moet worden uitgekeerd, brengt de

ontvanger op de vorderingen van de concurrente crediteuren eerst in mindering

de bedragen die de concurrente crediteuren door zekerheid hebben gedekt. Het

begrip ‘ten minste’ verdient in elk geval extra aandacht als in het verleden

onevenredige betalingen aan concurrente schuldeisers zijn gedaan.

 

Voordat een beoordeling van het aanbod plaatsvindt, moet worden nagegaan of

in de periode direct voorafgaand aan het tijdstip waarop het verzoek tot sanering

wordt ontvangen wellicht extra aflossingen aan bepaalde andere crediteuren

hebben plaatsgevonden. Als hiervan sprake is, moet aan de ontvanger – met

doorbreking van de eis dat het dubbele percentage moet worden aangeboden –

een hoger percentage dan het dubbele ten goede komen.

 

26.3.6. Bestuurlijke boeten en saneringsakkoord

Bestuurlijke boeten moeten ook integraal in het akkoord worden betrokken.

Uitgangspunt is dat het heffingstraject moet worden afgewerkt voordat tot

sanering kan worden overgegaan. Daarna past de ontvanger het

akkoordpercentage toe op de belastingschuld én op de bestuurlijke boete.

 

26.3.7. Rente en kosten en saneringsakkoord

De ontvanger betrekt rente en kosten integraal in het akkoord. Het bedrag

dat op basis van het akkoord is betaald, wordt in afwijking van artikel 7 van

de wet op de hoofdsom afgeboekt. De ontvanger vermeldt dit in de beschikking.

 

26.3.8. Speciale crediteuren en saneringsakkoord

Een aantal crediteuren neemt een zodanige positie in dat zij niet

noodzakelijkerwijs tot een akkoord hoeven toe te treden om (een deel van)

de vordering die zij hebben te kunnen innen. Tot die crediteuren behoren

onder meer:

-Pandhouders, omdat het recht van voorrang van de pandhouder op het

in pand gegeven goed boven het voorrecht van de fiscus gaat, staat het

niet deelnemen van de pandhouder aan het akkoord niet aan een

deelname daaraan door de ontvanger in de weg. Vanzelfsprekend zal in

aanmerking moeten worden genomen dat het recht van voorrang van de

pandhouder afhankelijk is van -en dus qua belang beperkt is tot -de

waarde van het in pand gegeven goed. Voor het niet door pand gedekte

gedeelte van zijn vordering kan de pandhouder slechts als concurrent

schuldeiser worden aangemerkt. De bezitloos pandhouder wiens

pandrecht betrekking heeft op een zaak als bedoeld in artikel 21,

tweede lid, tweede volzin van de wet is voor die zaak lager bevoorrecht

dan de fiscus. Voor hem geldt het voorgaande dus niet.

-Leveranciers die de eigendom van de geleverde zaak hebben

voorbehouden. Als een leverancier de eigendom van de geleverde zaak

heeft voorbehouden, moet bij het bepalen van de grootte van zijn

vordering rekening worden gehouden met dat eigendomsvoorbehoud.

Het voorgaande is niet van toepassing als de ontvanger met toepassing

van het bodemrecht beslag heeft gelegd op deze zaak. In dat geval

moet integrale voldoening van de waarde van de bodemzaak worden

geëist en voor het restant van de fiscale vordering (ten minste) het

dubbele percentage.

-Cessionarissen, als sprake is van rechtsgeldige gecedeerde uit te

betalen bedragen en de ontvanger heeft eveneens met de cessie

ingestemd, dan wordt bij een akkoord de vordering van de

crediteur/cessionaris in aanmerking genomen met inachtneming van de

te verwachten uit te betalen bedragen. De hoogte van de vordering van

de ontvanger wordt bepaald zonder rekening te houden met de te

verwachten -maar rechtsgeldig gecedeerde -uit te betalen bedragen.

 

Onder 'dwangcrediteuren' worden verstaan leveranciers die niet bereid zijn

aan een akkoord mee te werken omdat de onderneming zonder hen niet

verder kan werken.

 

Hiermee vergelijkbaar is de adviseur/boekhouder die de stukken moet

produceren die voor de beoordeling van het aanbod nodig zijn. Bij de

beoordeling van het akkoord houdt de ontvanger rekening met de volledige

betaling van de vordering van de adviseur/boekhouder.

 

26.4. Administratief beroep

 

26.4.1. Administratief beroep tegen de afwijzing van een verzoek om

kwijtschelding

Als de belastingschuldige zich niet kan verenigen met de beschikking van

de ontvanger op het verzoek om kwijtschelding, kan hij een gemotiveerd

beroepschrift richten tot het dagelijks bestuur. Het beroepschrift wordt

ingediend bij de ontvanger. In verband met het aan het dagelijks bestuur uit

te brengen advies zendt de ontvanger zo nodig opnieuw een

verzoekformulier aan de belastingschuldige toe.

 

Als de belastingschuldige het nader toegezonden verzoekformulier niet

terugzendt, stelt de ontvanger hem in de gelegenheid dit alsnog te doen. Als

de belastingschuldige hieraan geen gevolg geeft, stelt de ontvanger het

dagelijks bestuur daarvan in kennis. De ontvanger adviseert het dagelijks

bestuur dan om niet aan het beroepschrift tegemoet te komen.

 

26.4.2. Herhaald verzoek om kwijtschelding

De ontvanger merkt een herhaald verzoek om kwijtschelding aan als een

beroepschrift dat gericht is aan het dagelijks bestuur. Als de ontvanger zelf

aanleiding ziet om een gunstigere beslissing te nemen dan in zijn eerdere

beschikking, handelt hij het herhaalde verzoek zelf af.

 

De ontvanger behandelt een herhaald verzoek om kwijtschelding als een

eerste verzoek als het verzoek is afgewezen als gevolg van een duidelijke,

ambtelijke fout.

 

In deze gevallen kan de belastingschuldige na de beslissing van de

ontvanger een beroepschrift indienen bij het dagelijks bestuur.

 

26.4.3. Beroepsfase kwijtschelding

Als uit het beroepschrift niet duidelijk blijkt waarop het beroep is gebaseerd,

verzoekt de ontvanger de belastingschuldige het beroepschrift binnen een

redelijke termijn (nader) te motiveren. De ontvanger wijst daarbij op een

mogelijke niet-ontvankelijkverklaring bij het niet voldoen aan deze

motiveringsplicht.

 

26.4.4. Gegevens en normen eerste verzoek om kwijtschelding

Bij de behandeling van het beroepschrift of het herhaalde verzoek om

kwijtschelding zijn de gegevens en normen van belang die van toepassing

waren bij de beoordeling van het eerste verzoek. Wanneer echter blijkt dat

het inkomen van de belastingschuldige ten opzichte van het eerste verzoek

zodanig is gedaald dat de betalingscapaciteit destijds in belangrijke mate tot

een te hoog bedrag is vastgesteld, vindt een herberekening plaats. Ook

wijzigingen in de aanspraak inzake huurtoeslag en zorgtoeslag kunnen

leiden tot een herberekening. Een herberekening vindt niet plaats bij

wijzigingen in de kosten van bestaan.

 

26.4.5. Beslissing dagelijks bestuur op beroep bij kwijtschelding

In alle gevallen waarin het dagelijks bestuur het beroep gegrond oordeelt,

kan hij de zaak inhoudelijk afdoen. Hetzij door het verzoek alsnog toe te

wijzen, hetzij door het af te wijzen onder verbetering of vervanging van de

gronden.

 

26.4.6. Invordering na administratief beroep en herhaald verzoek om

kwijtschelding

Als een verzoek om kwijtschelding wordt afgewezen, wordt de invordering

niet eerder voortgezet dan nadat tien dagen zijn verstreken. Artikel 9 van de

regeling is van overeenkomstige toepassing. Als binnen de termijn van tien

dagen een beroepschrift wordt ingediend, dan wordt gedurende de

behandeling van dit beroepschrift ook gehandeld overeenkomstig artikel 9

van de regeling.

 

Indiening van het beroepschrift na de termijn van tien dagen leidt tot niet-ontvankelijkheid.

Dit neemt echter niet weg dat -als het belang van de invordering zich

daartegen niet verzet -van het dagelijks bestuur mag worden verwacht

dat hij alsnog ambtshalve de grieven, die in het beroepschrift zijn

aangedragen op hun waarde beoordeelt.

Ook in dat geval wordt gehandeld overeenkomstig artikel 9 van de regeling.

 

Of het belang van de invordering zich tegen ambtshalve behandeling verzet,

hangt af van de omstandigheden. Hiervan is echter in ieder geval sprake als

inmiddels onherroepelijke invorderingsmaatregelen zijn genomen.

 

26.4.7. Niet tijdig beslissen op een verzoek om kwijtschelding

Als de ontvanger nalaat om tijdig een beslissing te nemen op een verzoek

om kwijtschelding, kan de belastingschuldige hiertegen beroep instellen bij

het dagelijks bestuur. Hieraan is geen termijn gebonden.

 

Als tijdens de beroepsprocedure blijkt dat de ontvanger kwijtschelding had

moeten verlenen, dan hoeft het dagelijks bestuur niet te volstaan met de

uitspraak dat de ontvanger niet tijdig heeft beslist, maar kan hij op het

beroepschrift van de belastingschuldige inhoudelijk beslissen.

 

26.5. Voortzetting van de invordering na afwijzing verzoek

om kwijtschelding

 

26.5.1. Invordering na afwijzing verzoek om kwijtschelding / beroepschrift

Als de ontvanger afwijzend heeft beslist op een verzoek om kwijtschelding

of een aangeboden akkoord, of het dagelijks bestuur heeft afwijzend beslist

op een ingediend beroepschrift tegen een afwijzende beschikking van de

ontvanger, dan moet de belastingschuldige het op de belastingaanslag(en)

verschuldigde bedrag binnen tien dagen na dagtekening van de afwijzende

beschikking of binnen de betaaltermijnen die op het aanslagbiljet zijn

aangegeven, voldoen. Na deze termijn kan de ontvanger de invordering

aanvangen dan wel voortzetten. De termijn van tien dagen geldt niet als

sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 10 van de wet.

 

 

26.5.2 Geen verdere invorderingsmaatregelen en afwijzing verzoek om

kwijtschelding

Als de belastingschuldige niet in aanmerking komt voor kwijtschelding maar

de ontvanger voortzetting van de invordering niet gewenst vindt, wijst de

ontvanger het verzoek om kwijtschelding af. De ontvanger neemt in die

beschikking op in hoeverre hij geen invorderingsmaatregelen zal treffen.

 

Als de ontvanger besluit tot het niet meer nemen van

invorderingsmaatregelen voor de nog openstaande schuld zonder dat hij

daaraan voorwaarden verbindt, heeft de beslissing voor de

belastingschuldige materieel dezelfde gevolgen als kwijtschelding.

 

De ontvanger kan ook besluiten geen invorderingsmaatregelen meer te

nemen voor de nog openstaande schuld onder de voorwaarde dat eventuele

uit te betalen bedragen verrekend worden met de buiten de invordering

gelaten schuld. De termijn waarbinnen verrekening plaatsvindt bedraagt

maximaal drie jaar, te rekenen vanaf de datum van de beschikking, dan wel

-als dit minder is -de tijd die nog overblijft voordat de verjaring van de

belastingaanslag intreedt. De ontvanger neemt deze

verrekeningsvoorwaarde uitdrukkelijk in de beschikking op.

 

Als de ontvanger besluit voorlopig geen invorderingsmaatregelen meer te

nemen, zal hij in zijn beschikking voorwaarden of een tijdsbepaling

opnemen. Anders dan kwijtschelding is een dergelijke beschikking

herroepelijk. Als de belastingschuldige de voorwaarden niet nakomt, neemt

de ontvanger een nieuwe beschikking, waarbij hij zijn eerdere beschikking

intrekt. De ontvanger kan hiertoe pas overgaan nadat hij de

belastingschuldige een brief heeft gestuurd over zijn voornemen de eerdere

beschikking in te trekken en niet binnen veertien dagen alsnog aan de

voorwaarden of de tijdsbepaling is voldaan.

 

Artikel 27 Verjaring

 

In aanvulling op afdeling 4.4.3 (artikelen 4:104 tot en met 4:111) Algemene

wet bestuursrecht regelt artikel 27 van de wet enkele specifieke (aanvullende) zaken met betrekking tot verjaring:

-dat stuiting van de verjaring door de ontvanger mogelijk is door het zenden

van een schriftelijke mededeling waarin het recht op betaling ondubbelzinnig

wordt voorbehouden;

-als de belastingschuldige heeft opgehouden te bestaan (oftewel: de

onderneming bestaat niet meer) en er is iemand aansprakelijk gesteld voor

de belastingschuld, dan treedt de aansprakelijk gestelde in de plaats van de

belastingschuldige (oftewel: in dat geval kan ook de aansprakelijkheidsschuld

zelfstandig worden gestuit of verlengd).

 

In aansluiting op afdeling 4.4.3 van de Awb en artikel 27 van de wet

beschrijft dit artikel het beleid over:

-versnelde invordering en verjaring;

-aansprakelijkgestelden en verjaring;

-stuiting van de verjaring;

-schorsing van de verjaring;

-afstand van verjaring;

-rente en kosten en verjaring.

 

27.1. Versnelde invordering en verjaring

Als de invordering is aangevangen met toepassing van artikel 10 van de wet

begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de

belastingaanslagen onmiddellijk en tot het volle bedrag invorderbaar

werden. De oorspronkelijke vervaldag heeft op dat moment voor de

verjaring geen belang meer.

 

27.2. Aansprakelijk gestelden en verjaring

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet

voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag

ter zake waarvan aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van

dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

 

27.3. Stuiting van de verjaring

Als de betekening van een dwangbevel uitsluitend plaatsvindt om de

verjaring te stuiten, dan licht de ontvanger de belastingschuldige in over het

doel van de betekening. Deze betekening is kosteloos.

 

Om de verjaring te stuiten kan een dwangbevel meer dan één maal worden

betekend.

Als de ontvanger de verjaring van een rechtsvordering tot betaling stuit door

een schriftelijke mededeling, maakt hij die schriftelijke mededeling bekend

aan de belastingschuldige.

 

27.4. Schorsing van de verjaring

Uitstel van betaling voor een gedeelte van de belastingaanslag verlengt de

verjaringstermijn voor de gehele belastingaanslag.

 

27.5. Afstand van verjaring

Van eenmaal verkregen verjaring kan afstand worden gedaan. De ontvanger

beroept zich echter alleen op afstand van verjaring, als zonder meer

duidelijk is dat de belastingschuldige daadwerkelijk bedoelt afstand van de

verjaring te doen.

 

27.6. Rente en kosten en verjaring

De op een belastingaanslag belopen rente en kosten zijn onlosmakelijk met

de belastingaanslag verbonden. Als voor een belastingaanslag de verjaring

is ingetreden, laat de ontvanger dus ook voor de rente en kosten invordering

en verrekening achterwege.

 

27.7. Na verjaring geen civiele invordering

Na intreding van de verjaring maakt de ontvanger geen gebruik van de

mogelijkheid om in te vorderen door middel van een dagvaarding.

 

Artikel 27a Betalingskorting

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 28 Invorderingsrente

 

28a Invorderingsrente bij terugbetaling

 

1. Indien de ontvanger een aan een belastingplichtige uit te betalen bedrag niet

binnen 6 weken na de dagtekening van de daartoe strekkende belastingaanslag

uitbetaalt of verrekent, wordt aan de belastingplichtige invorderingsrente

vergoed.

2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat

aanvangt op de dag na de dagtekening van de tot uitbetaling strekkende

belastingaanslag of beschikking en eindigt op de dag voorafgaand aan die van

de betaling. In afwijking van de eerste volzin wordt invorderingsrente niet

berekend over dagen waarover ingevolge hoofdstuk VA van de Algemene wet

inzake rijksbelastingen reeds belastingrente is vergoed.

3. Invorderingsrente wordt niet vergoed voor zover het aan de belastingplichtige

is te wijten dat de uitbetaling niet tijdig is geschied.

4. Dit artikel is niet van toepassing op een voorlopige aanslag als bedoeld in

artikel 9, vijfde lid, die een uit te betalen bedrag behelst als bedoeld in het zesde

lid van dat artikel.

5. De in het eerste lid bedoelde periode van 6 weken wordt vervangen door een

periode van 3 maanden ingeval het betreft de terugbetaling van rechten bij invoer

als bedoeld in titel VII, hoofdstuk 5, van het Communautair douanewetboek.

 

28b Invorderingsrente bij vermindering

 

1. Indien een belastingaanslag wordt verminderd of herzien tot een lager

bedrag dan inmiddels op die aanslag is betaald en de belastingschuldige

eerder een verzoek om uitstel van betaling met betrekking tot het door hem

bestreden bedrag van die aanslag heeft gedaan dat door de ontvanger bij

beschikking is afgewezen, wordt aan de belastingschuldige

invorderingsrente vergoed.

 

2. De invorderingsrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat

aanvangt de dag na de dag waarop de belastingaanslag waarvoor een

verzoek om uitstel van betaling bij beschikking is afgewezen, invorderbaar is

ingevolge artikel 9 en eindigt 6 weken na de dagtekening van de

vermindering of de herziening en heeft als grondslag het terug te geven

bedrag.

 

 

Artikel 29 Invorderingsrente / wettelijke rente

 

Het percentage van de invorderingsrente is gelijk aan dat van de ingevolge

artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek bij algemene

maatregel van bestuur vastgestelde wettelijke rente, bedoeld in artikel 119

van Boek 6 van dat wetboek, met dien verstande dat het eerstgenoemde percentage

ten minste 4 bedraagt

 

 

Artikel 30 Beschikking betalingskorting en invorderingsrente

 

Artikel 30 van de wet bepaalt dat de ontvanger het bedrag van de

betalingskorting en de invorderingsrente vaststelt bij een voor bezwaar

vatbare beschikking. Op deze beschikking is hoofdstuk V van de Algemene wet inzake

rijksbelastingen van toepassing.

 

In aansluiting op artikel 30 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-beschikking terug te nemen betalingskorting;

-verzoek tot vermindering rente is bezwaar;

-betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep en cassatie;

-teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente: uitstel van

betaling;

-geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting.

 

 

30.1. Beschikking terugnemen betalingskorting

Niet van toepassing voor Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

30.2. Verzoek tot vermindering rente is bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van in rekening

gebrachte rente merkt de ontvanger aan als een bezwaarschrift.

 

30.3. Betalingskorting en invorderingsrente: (hoger) beroep

en cassatie

Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het

bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het

Besluit beroep in belastingzaken 2005, met dien verstande dat de ontvanger

in een procedure niet dezelfde stukken hoeft over te leggen als de

inspecteur. De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de

procedure over de toepassing van de regeling betalingskorting dan wel

invorderingsrente relevant zijn.

 

30.4. Teruggenomen betalingskorting en invorderingsrente:

uitstel van betaling

Het beleid omtrent teruggenomen betalingskorting is niet van toepassing

voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Indiening van een bezwaar-of beroepschrift (in hoger beroep) schort de

verplichting om de invorderingsrente te betalen niet op. Als om uitstel van

betaling wordt verzocht is het beleid van artikel 25 van deze leidraad en

artikel 34 van de regeling van overeenkomstige toepassing.

 

30.5. Geen bezwaar mogelijk tegen de niet verleende betalingskorting

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 31 en artikel 31a Renteregeling Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

 

Artikel 31 Invorderingswet 1990 geeft aan het algemeen bestuur de bevoegdheid

om regels te stellen voor de bij de berekening van invorderingsrente toe te

passen afrondingen en voor het niet in rekening brengen van invorderingsrente

beneden een bepaald bedrag.

 

Voorts is in artikel 31 Invorderingswet 1990 de bevoegdheid opgenomen nadere

regels te stellen met betrekking tot een doelmatige invordering van

invorderingsrente.

 

Het algemeen bestuur heeft hiertoe een besluit genomen waarin is geregeld dat

Hoofdstuk III van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 van toepassing is

verklaard, met uitzondering van artikel 33 van die regeling. Artikel 33 regelt een

drempelbedrag wanneer geen invorderingsrente in rekening wordt gebracht;

hiervoor is een afwijkende bepaling in het besluit opgenomen.

 

Bij iedere deel-of eindbetaling brengt de ontvanger geen invorderingsrente

in rekening als het aan rente verschuldigde bedrag € 23,- of minder bedraagt.

 

Artikel 32 Samenloop fiscale en civiele aansprakelijkheidsbepalingen

 

Artikel 32 van de wet bepaalt dat naast de aansprakelijkheidsbepalingen die

in hoofdstuk VI van de wet zijn opgenomen, de ontvanger ook een beroep

kan doen op aansprakelijkheidsbepalingen in andere wettelijke regelingen.

De ontvanger kan dus ook een beroep doen op

aansprakelijkheidsbepalingen uit bijvoorbeeld het Burgerlijk Wetboek of het

Wetboek van Koophandel.

In aansluiting op artikel 32 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-keuze aansprakelijkheid;

-gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid.

 

32.1. Keuze aansprakelijkheid

In situaties waarin de ontvanger feitelijk de keuze heeft tussen de

toepassing van zowel een aansprakelijkheidsbepaling uit de wet als een

aansprakelijkheidsbepaling uit het civiele recht, geldt in beginsel hetgeen is

vermeld in artikel 3.1 van deze leidraad.

 

In de belangenafweging die aan de aansprakelijkstelling voorafgaat, wordt

in beginsel doorslaggevend gewicht toegekend aan die

aansprakelijkheidsbepaling waarbij de aansprakelijke in de gelegenheid is

zich te disculperen.

 

32.2. Gemeenschapsschulden en aansprakelijkheid

De ontvanger merkt een belastingschuld in principe aan als een

gemeenschapsschuld. De ontbinding van een goederengemeenschap

ontheft de echtgenoten niet van hun aansprakelijkheid voor

gemeenschapsschulden die zijn ontstaan vóór de ontbinding van de

gemeenschap. Ieder van de echtgenoten blijft aansprakelijk voor het geheel

van de gemeenschapsschulden waarvoor hij/zij voordien aansprakelijk was.

 

 

Artikel 33 Aansprakelijkheid van bestuurder, leider vaste inrichting, vaste vertegenwoordiger en vereffenaar voor alle belastingen

 

Artikel 33 van de wet bevat hoofdelijke aansprakelijkheidsregels die gelden

voor de invordering van alle belastingen.

Deze regels dienen ertoe om in geval dat op een in dit artikel genoemd

lichaam geen verhaal meer kan worden uitgeoefend, die personen voor de

nog verschuldigde belasting aan te spreken, die in een nauwe betrekking

staan of stonden tot het desbetreffende lichaam en invloed (hadden) kunnen

uitoefenen op het betalen van de belastingschulden.

 

In aansluiting op artikel 33 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger;

-feitelijke vestiging;

-lichaam dat is ontbonden;

-vereffenaar;

-bestuurder;

-gewezen bestuurder.

 

33.1. Leider vaste inrichting en vaste vertegenwoordiger bij aansprakelijkheid

De begrippen “vaste inrichting” en “vaste vertegenwoordiger” zijn dezelfde

als bij de heffing van de diverse belastingen.

 

33.2. Feitelijke vestiging bij aansprakelijkheid

Het begrip 'gevestigd' in artikel 33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, heeft

een feitelijke betekenis. Waar een lichaam is gevestigd, moet worden

beoordeeld naar de omstandigheden van het geval.

 

De ontvanger moet hierbij aansluiting zoeken bij het materiële

vestigingsbegrip van artikel 4, eerste lid, van de AWR.

 

33.3. Lichaam dat is ontbonden bij aansprakelijkheid

De ontbinding van het lichaam waarop artikel 33, eerste lid, onderdeel c,

van de wet doelt, kan -behalve op grond van de verschillende formele

ontbindingsbepalingen -onder omstandigheden ook worden afgeleid uit

handelingen van vennoten of organen van rechtspersonen.

 

Voor de berekening van de driejaarstermijn wordt de stilzwijgende

ontbinding -bedoeld in de vorige volzin -geacht zich te hebben voltrokken

ten tijde van het verrichten van de handelingen.

 

Als ontbinding kan niet worden aangemerkt het feitelijk staken van de

bedrijfsuitoefening en/of het voortzetten van de activiteiten van de

vennootschap in een andere rechtsvorm, het zogenaamde 'leeg' maken van

het lichaam.

 

33.4. Vereffenaar bij aansprakelijkheid

Niet alleen degene die met de vereffening is belast, is aansprakelijk op

grond van artikel 33, eerste lid, onderdeel c, van de wet, maar ook degene

die feitelijk als vereffenaar is opgetreden zonder dat van een uitdrukkelijke

lastgeving sprake is.

 

De ontvanger moet aannemelijk maken dat het niet-betalen van de

belastingschuld is te wijten aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van de

vereffenaar. De betekenis van het begrip kennelijk onbehoorlijk bestuur in

dit lid is dezelfde als in artikel 36 van de wet.

 

33.5. Bestuurder bij aansprakelijkheid

Voor de toepassing van artikel 33, eerste lid, onderdeel a, van de wet wordt

als bestuurder niet alleen degene aangemerkt die als zodanig in het

Handelsregister staat ingeschreven. Ook wordt als bestuurder aangemerkt

degene die zich feitelijk als bestuurder heeft gedragen.

 

33.6. Gewezen bestuurder bij aansprakelijkheid

De ontvanger kan de gewezen bestuurder aansprakelijk stellen voor de

belastingschuld waarvoor hij ten tijde van zijn bestuursperiode hoofdelijk

aansprakelijk was, te weten de schuld die in deze periode materieel is

ontstaan.

 

33.7. Disculpatie bestuurders, leiders en vaste vertegenwoordigers

Bestuurders van lichamen zonder rechtspersoonlijkheid of van een

rechtspersoonlijkheid bezittend lichaam dat niet volledig rechtsbevoegd is

alsmede leiders van een vaste inrichting van een niet in Nederland

gevestigd lichaam dan wel de in Nederland wonende of gevestigde vaste

vertegenwoordiger van dat lichaam, zijn niet aansprakelijk voor zover zij

bewijzen dat de niet-betaling niet aan hen is te wijten.

Niet-verwijtbaarheid wordt naar redelijkheid en billijkheid beoordeeld,

waarbij veel afhankelijk is van de feitelijke omstandigheden. Zo kan van

niet-verwijtbaarheid sprake zijn als een ondernemer, hoewel hij de nodige

voorzieningen heeft getroffen om eventuele tegenslagen in zijn bedrijf het

hoofd te bieden, toch wordt geconfronteerd met niet te voorziene

calamiteiten. Daaronder is begrepen een sterk verslechterde economische

situatie van zodanige omvang dat hij ondanks zijn voorzorgen niet meer in

staat is zijn betalingsverplichtingen na te komen.

Ook kan plotseling betalingsonmacht ontstaan door een bijzondere

gebeurtenis, bijvoorbeeld een niet voorzienbare, omvangrijke miscalculatie

of door het faillissement van een belangrijke debiteur. Bij dit laatste geldt

echter dat een ondernemer die zijn bedrijf uitoefent op een te zwakke

financiële basis zich niet gemakkelijk op niet-verwijtbaarheid zal kunnen

beroepen.

 

Artikel 34 tot en met 47

 

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 48 Beperking aansprakelijkheid van erfgenamen

 

Artikel 48 van de wet regelt niet de aansprakelijkheid van de erfgenaam,

maar geeft aan dat de erfgenaam -als rechtsopvolger van de erflater -niet

voor alle belastingaanslagen voor het volle bedrag zal worden

aangesproken.

 

In aansluiting op artikel 48 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-beneficiaire aanvaarding;

-invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege.

 

 

48.1. Beneficiaire aanvaarding

Als een nalatenschap onder het voorrecht van boedelbeschrijving is

aanvaard, wordt de vereffening van de boedel afgewacht, met dien

verstande dat de ontvanger maatregelen neemt ter beveiliging van zijn

rechten (zie echter ook artikel 14.1.3 van deze leidraad).

 

Aantasting van het vermogen van de erfgenamen blijft uiteraard

achterwege.

 

48.2. Invordering ten laste van een erfgenaam blijft achterwege

als voor een belastingaanslag ten name van een overledene niet meer

tegen de gezamenlijke erfgenamen kan worden opgetreden, blijft

invordering ten laste van een erfgenaam van wie minder dan € 23,-moet

worden ingevorderd achterwege, tenzij het de hoofdsom van de aanslag

betreft.

 

Er kan ook aanleiding bestaan een gering restbedrag op tactische gronden

buiten invordering te laten.

 

Artikel 48a Aansprakelijkheid van derden voor uitbetaalde bedragen

inkomstenbelasting of omzetbelasting

 

Deze bepaling is niet van toepassing voor Belastingsamenwerking Sabewa

Zeeland.

Artikel 49 Formele bepalingen voor aansprakelijkstelling

 

Artikel 49 van de wet regelt de formele bepalingen voor

aansprakelijkstellingen. Het geeft aan op welke wijze een materiële

aansprakelijkheid wordt omgezet in een formele aansprakelijkstelling. De

bepalingen gelden niet alleen voor de in de wet opgenomen

aansprakelijkheidsregels, maar gelden ook voor de aansprakelijkheid in

enige andere wettelijke regeling, bijvoorbeeld in het Burgerlijk Wetboek en

het Wetboek van Koophandel.

 

De aansprakelijkstelling vindt plaats bij voor bezwaar vatbare beschikking,

en wel afzonderlijk voor ieder die aansprakelijk wordt gesteld.

In aansluiting op artikel 49 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete;

-aansprakelijkstelling voor invorderingsrente;

-aansprakelijkstelling -in gebreke zijn;

-informatieverstrekking in beschikking aansprakelijkstelling keten-en

inlenersaansprakelijkheid;

-informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden;

-eerst uitwinning belastingschuldige;

-volgorde van aansprakelijk stellen;

-bezwaar en uitstel van betaling;

-overgangsrecht.

 

49.1. Aansprakelijkstelling voor bestuurlijke boete

De ontvanger kan de beschikking aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke

boete opnemen in dezelfde brief waarbij hij ook de beschikking voor de

aansprakelijkstelling voor de belastingschuld bekendmaakt. De ontvanger

moet dan in de beschikking de gronden vermelden waarop de

aansprakelijkstelling voor de boete berust.

 

Als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid om de gronden,

waarop het voornemen tot een aansprakelijkstelling voor de vergrijpboete

berust, te betwisten of de ontvanger is van oordeel dat de betwisting van de

aansprakelijke ongegrond is, dan zal hij de derde daarvan op de hoogte

stellen en overgaan tot aansprakelijkstelling voor de bestuurlijke boete op

de voet van artikel 49, eerste lid, van de wet.

 

49.2. Aansprakelijkstelling voor invorderingsrente

Als aan de aansprakelijkgestelde invorderingsrente in rekening moet worden

gebracht, dan wordt de rente berekend over het bedrag waarvoor hij

aansprakelijk is gesteld.

 

Voor zover in het bedrag van de aansprakelijkstellingsbeschikking tevens

een bedrag aan invorderingsrente is opgenomen, wordt over dat bedrag

geen rente in rekening gebracht.

 

49.3. De aansprakelijkstelling -in gebreke zijn

 

49.3.1. Wanneer in gebreke

De belastingschuldige is in gebreke als de betaling van zijn belastingschuld

niet heeft plaatsgevonden binnen de betalingstermijn die voor de

belastingaanslag geldt.

 

49.3.2. In gebreke zijn en versnelde invordering

De belastingschuldige wordt ook geacht in gebreke te zijn als de

belastingaanslag op grond van artikel 10 van de wet terstond invorderbaar

is.

 

49.3.3. In gebreke zijn en een beschikking ‘geen verdere

invorderingsmaatregelen’

Als de ontvanger aan de belastingschuldige een beschikking heeft gestuurd

waarin hij toezegt geen verdere invorderingsmaatregelen tegen de

belastingschuldige meer te nemen, kan een derde voor de desbetreffende

belastingschuld niettemin aansprakelijk worden gesteld, mits die

mogelijkheid uitdrukkelijk in de beschikking is vermeld.

 

49.4. Informatieverstrekking in beschikking

aansprakelijkstelling keten-en inlenersaansprakelijkheid

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

49.5. Informatieverstrekking aan aansprakelijkgestelden

Op grond van het bepaalde in artikel 49, zesde lid, van de wet moet de

ontvanger de aansprakelijk gestelde desgevraagd op de hoogte stellen van

de gegevens over de belasting waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

 

Tot de gegevens die op grond van genoemde bepaling moeten worden

verstrekt, behoren in elk geval de stukken die op de zaak betrekking hebben

als bedoeld in de artikelen 7:4 en 8:42 Awb. Hieronder worden verstaan alle

stukken die bij het nemen van het besluit een rol hebben gespeeld. Naast

de gegevens die zijn vastgelegd in de genoemde stukken moeten

desgevraagd ook andere gegevens worden verstrekt, mits die gegevens

redelijkerwijs van belang kunnen worden geacht voor het maken van

bezwaar of het instellen van beroep.

 

De gegevens worden -na een daartoe strekkend verzoek van de

aansprakelijk gestelde -vooruitlopend op het indienen van een

bezwaarschrift of op het instellen van beroep verstrekt.

 

Hoewel artikel 49, zesde lid, van de wet betrekking heeft op de gegevens

over de belasting, is goedgekeurd dat de gegevensverstrekking zich daartoe

niet beperkt, maar mede betrekking heeft op (alle) andere aspecten van de

aansprakelijkheidsbeslissing. Voorwaarde is wel dat deze gegevens hetzij

gerekend kunnen worden tot de stukken die op de zaak betrekking hebben

als hiervoor genoemd, hetzij redelijkerwijs van belang kunnen worden

geacht voor het maken van bezwaar tegen de

aansprakelijkheidsbeschikking of het instellen van beroep tegen daarop

volgende beslissingen.

 

49.6. Aansprakelijkheid: eerst uitwinning belastingschuldige

De ontvanger zal zich in beginsel eerst verhalen op vermogensbestanddelen

van de belastingschuldige voordat hij overgaat tot uitwinning van de

vermogensbestanddelen van de aansprakelijk gestelde, tenzij zich een situatie

voordoet als bedoeld in artikel 14.1.4 van de leidraad.

 

49.7. Volgorde van aansprakelijk stellen

Als de ontvanger een derde aansprakelijk kan stellen op grond van meer

dan één fiscale of civielrechtelijke aansprakelijkheidsbepaling, dan hoeft hij

daarbij geen volgorde in acht te nemen. Hetzelfde geldt als de ontvanger

verscheidene derden op grond van dezelfde dan wel op grond van

verschillende aansprakelijkheidsbepalingen aansprakelijk kan stellen.

 

Dit geldt niet in de gevallen waarvoor in de wet of deze leidraad anders is

bepaald.

 

49.8. Bezwaar, beroep, hoger beroep en beroep in cassatie tegen de beschikking aansprakelijkstelling

 

49.8.1. Bezwaar en uitstel van betaling

Een bezwaarschrift tegen de beschikking aansprakelijkstelling wordt tevens

aangemerkt als een verzoek om uitstel van betaling.

49.8.2. Beslissing op het bezwaarschrift

De afdoening van bezwaarschriften tegen aansprakelijkstellingen wordt in

beginsel binnen de termijnen van de Algemene wet bestuursrecht (artikel

7:10 Awb) afgehandeld. Artikel 49, derde lid, van de wet geeft de ontvanger

formeel een beslistermijn van één jaar met de mogelijkheid deze termijn met

schriftelijke toestemming van het dagelijks bestuur -met maximaal één

jaar te verlengen.

Van deze mogelijkheid maakt de ontvanger alleen in uitzonderingsgevallen

gebruik. Denk hierbij aan de situatie waarin de belanghebbende weigert

mee te werken aan een voortvarende afhandeling van het bezwaarschrift.

 

 

49.9. Overgangsrecht

 

49.9.1. Bij civiele procedure geen invordering of verrekening

Tijdens de civiele procedure volgend op een betwisting op grond van het tot

1 december 2002 geldende recht vinden geen invorderingsmaatregelen

plaats. Bij vrees voor onverhaalbaarheid kunnen wel conservatoire

maatregelen worden genomen.

 

Eveneens vindt tijdens de civiele procedure geen verrekening plaats van uit

te betalen bedragen ten name van de aansprakelijk gestelde met een

aansprakelijkheidsschuld. Bij vrees voor onverhaalbaarheid kan

conservatoir beslag worden gelegd op het uit te betalen bedrag.

 

49.9.2. Wijziging eis

De ontvanger wijzigt zijn eis als in de fiscale procedure die de

belastingschuldige voert een onherroepelijke uitspraak is gedaan met

betrekking tot de hoogte van de belastingaanslag die leidt tot aanpassing

van het bedrag van de aansprakelijkheidsschuld, en artikel 50, zesde lid,

van de wet (oud) van toepassing is.

 

Artikel 51 Conservatoir beslag bij aansprakelijkheid

 

De versnelde invordering op grond van de artikelen 10 en 15 van de wet is

niet van toepassing op een aansprakelijk gestelde. Wel heeft de ontvanger

de mogelijkheid conservatoir beslag te leggen op grond van artikel 51 van

de wet met toepassing van de regels van het Wetboek van Burgerlijke

Rechtsvordering.

 

In aansluiting op artikel 51 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar.

 

51.1. Conservatoir beslag en uitstel in verband met bezwaar

Als er conservatoir beslag ligt en de aansprakelijk gestelde verzoekt om

uitstel van betaling in verband met een bezwaar tegen de beschikking, dan

verleent de ontvanger alleen uitstel van betaling als er zekerheid wordt

gesteld.

 

Artikel 52 Betalingstermijn beschikking aansprakelijkstelling

 

Op grond van artikel 52, eerste lid, van de wet heeft de

aansprakelijk gestelde een betalingstermijn van twee maanden na

dagtekening van de beschikking van de aansprakelijkstelling.

Als na het verstrijken van deze termijn geen betaling heeft plaatsgevonden

en geen bezwaarschrift tegen de beschikking is ingediend, is het in de

beschikking vermelde bedrag invorderbaar.

 

In aansluiting op artikel 52 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

vermindering van de belastingaanslag.

 

52.1. Vermindering van de belastingaanslag en aansprakelijkstelling

Als de inspecteur de aanslag vermindert, past de ontvanger het bedrag van

de aansprakelijkstellingsbeschikking aan voor zover dat voortvloeit uit de

vermindering en deelt dat mee aan de aansprakelijk gestelde.

 

Artikel 53 Aansprakelijkheid: verhaalsrechten en kwijtschelding

 

De ontvanger heeft op grond van het bepaalde in artikel 53 recht om ook de

regels voor de verrekening (artikel 24 van de wet met uitzondering van het

derde lid) toe te passen voor een aansprakelijk gestelde. Dit leidt ertoe dat

een openstaande aansprakelijkheidsschuld kan worden verrekend met een

aan de aansprakelijk gestelde uit te betalen bedrag.

 

Als de aansprakelijk gestelde niet in staat is -anders dan met buitengewoon

bezwaar -de belastingschuld waarvoor hij aansprakelijk is gesteld geheel of

gedeeltelijk te voldoen, dan kan aan hem op verzoek ontslag van

betalingsverplichting worden verleend.

 

In aansluiting op artikel 53 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld.

 

53.1. Geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld

Een aansprakelijkheidsschuld (beschikking ex artikel 49 van de wet) is niet

voor zelfstandige verjaring vatbaar. Door verjaring van de belastingaanslag

waarvoor aansprakelijk is gesteld, eindigt ook het recht van

dwanginvordering en verrekening van de aansprakelijkheidsvordering.

 

Artikel 54 Mededeling aan de aansprakelijk gestelde

 

Artikel 54 van de wet regelt de uitbetaling van een teruggaaf aan de

Aansprakelijk gestelde die het gevolg is van een vermindering van de

belastingaanslag waarvoor hij aansprakelijk is gesteld.

 

In aansluiting op artikel 54 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

geen zelfstandige verjaring van de aansprakelijkheidsschuld.

 

54.1. Betaling teruggaaf aanhouden bij aansprakelijkstelling

De ontvanger houdt de betaling van de teruggaaf -als bedoeld in artikel 54,

eerste lid, van de wet -aan gedurende vier weken na de dagtekening van

de schriftelijke mededeling aan de belastingschuldige.

 

In deze periode kan de belastingschuldige -als de derde zich al voor de

aansprakelijkheidsschuld op hem heeft verhaald -derdenbeslag leggen

onder de ontvanger op het bedrag van de teruggaaf. In de

derdenbeslagprocedure zal worden uitgemaakt aan wie de ontvanger het

bedrag van de teruggaaf moet betalen.

 

Artikel 55 tot en met 57

 

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 55 tot en met 57 van de wet geen

beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 58 Informatieverplichtingen van de belastingschuldige of de aansprakelijk gestelde

 

Artikel 58 van de wet regelt de verplichting voor de belastingschuldige en de

Aansprakelijk gestelde tot het verstrekken van gegevens en inlichtingen en

het ter beschikking stellen van gegevensdragers die voor de invordering van

de 'eigen' belastingschulden van belang zijn.

 

Verder regelt artikel 58 van de wet de identificatieverplichting tegenover de

ontvanger.

Onder de gegevens die voor de invordering van de 'eigen'

belastingschulden van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de

gegevens die de ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk

derden aansprakelijk kan stellen.

 

In aansluiting op artikel 58 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure;

-gegevens voor invordering ‘eigen’ belastingschulden.

 

58.1. Geen invorderingsonderzoek tijdens een gerechtelijke procedure

Het is de ontvanger niet toegestaan een invorderingsonderzoek te doen

instellen, nadat de rechter de ontvanger in de gelegenheid heeft gesteld

bewijs te leveren voor in een procedure aangevoerde stellingen, indien en

voor zover dat onderzoek wordt ingesteld om gegevens te verwerven om dat

bewijs te kunnen leveren.

 

58.2 Gegevens voor invordering van ‘eigen’ belastingschulden

Onder gegevens die voor de invordering van de ‘eigen’ belastingschulden

van de belastingschuldige van belang zijn, vallen ook de gegevens die de

ontvanger nodig heeft om te beoordelen of hij mogelijk derden aansprakelijk

kan stellen.

 

Artikel 58.3. Invorderingsonderzoek tijdens faillissement

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 59 Informatieverplichting: gegevensdragers bij een derde

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 60 Formele bepalingen voor de informatieverplichtingen

 

Artikel 60 van de wet regelt de formele bepalingen voor de

informatieverplichtingen.

 

In aansluiting op artikel 60 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-het stellen van een redelijke termijn voor verstrekken van informatie;

-de kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of beschikbaar stellen.

 

60.1. Redelijke termijn voor verstrekken van informatie

De ontvanger stelt een redelijke termijn voor het verstrekken van de

gegevens en inlichtingen of het ter beschikking stellen van de

gegevensdragers.

 

Als de ontvanger belang heeft bij een spoedige verstrekking of

beschikbaarstelling kan deze termijn ook terstond zijn.

 

60.2. Kwaliteit van de gegevens en wijze van verstrekking of

beschikbaar stellen

Als de opgevraagde gegevens niet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud

worden verstrekt, herhaalt de ontvanger zijn verzoek en vordert hij op basis

van artikel 60, eerste lid, van de wet correcte en concrete gegevens.

 

Als de gegevens ook na herhaald verzoek niet voldoen aan de gestelde

eisen, beoordeelt de ontvanger of hij een civiele procedure begint of de

strafsancties van Hoofdstuk VIII van de wet toepast.

Gegevensverstrekking vindt in beginsel uitsluitend schriftelijk plaats. In

uitzonderingssituaties kan de ontvanger toestaan dat de gegevens

mondeling worden verstrekt. In verband met de bewijsvoering zorgt de

ontvanger voor een vastlegging van het gesprek.

Artikel 61 Geen geheimhoudingsplicht bij de informatieverplichtingen

 

Artikel 61 van de wet bepaalt voor de in de artikelen 58, 59 en 60 van de

wet opgenomen verplichtingen dat niemand zich op geheimhouding kan

beroepen, zelfs niet als die geheimhoudingsverplichting bij wettelijk

voorschrift zou zijn opgelegd.

 

In aansluiting op artikel 61 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over

niet van de administratie gescheiden (beroeps-)vertrouwelijke gegevens.

 

61.1. Niet van de administratie gescheiden (beroeps-) vertrouwelijke gegevens

De ontvanger heeft alleen belang bij die gegevens en inlichtingen en

gegevensdragers die hem inzicht verschaffen in de financiële positie van de

belastingschuldige.

 

Doorgaans zijn de beroepsvertrouwelijke gegevens en de financiële

gegevens gescheiden. Als het onvermijdelijk is dat de ontvanger

privacygegevens onder ogen krijgt, vormt dit geen grond om de verstrekking

van gegevens of de beschikbaarstelling van gegevensdragers te weigeren.

De ontvanger is op grond van artikel 67, eerste lid, van de wet gehouden tot

geheimhouding van die gegevens.

 

 

Artikel 62 Informatieverplichtingen van de administratieplichtige

 

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 62a

 

Er zijn in deze leidraad op artikel 62a van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikelen 63 en 63a (geen beleidsregels)

 

Artikelen 63b en 63c Bestuurlijke boeten

 

63b. In aansluiting op artikel 63b van de wet beschrijft dit artikel het beleid

over:

-algemene uitgangspunten:

-betalingsverzuim bij aanslagbelastingen:

-verplichting toe te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt.

 

63b.1. Algemene uitgangspunten

Bij het opleggen van bestuurlijke verzuimboeten op grond van hoofdstuk VIIA

van de wet zijn, naast de bepalingen van de AWR die in artikel 63b van de wet

worden genoemd, de voorschriften van titel 5.1 en titel 5.4 van de Awb van

toepassing. Ook zijn de algemene bepalingen van de Beleidsregels bestuurlijke

boeten van toepassing, voor zover deze een invulling geven aan het geldende

wettelijke kader.

 

63b.2. Betalingsverzuim bij aanslagbelastingen

Voor het opleggen van de boete wordt een systematiek gehanteerd waarbij de

boete wordt gerelateerd aan de hoogte van de niet, gedeeltelijk niet of niet

binnen de termijn betaalde belasting.

Ter zake van een verzuim als bedoeld in artikel 63b, eerste lid van de wet kan

de ontvanger een boete opleggen van 5 procent van de niet, gedeeltelijk niet

of niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum van

die bepaling. De boete wordt minimaal gesteld op € 50,00. In afwijking hiervan

kan de ontvanger in uitzonderlijke gevallen een boete tot het in artikel 63b,

eerste lid van de wet genoemde maximum opleggen, zonder rekening te houden

met de genoemde 5 procent. De opgelegde verzuimboete wordt niet verlaagd

bij latere wijziging van het bedrag waarover die boete is berekend.

 

Als een aanslag in meerdere termijnen betaald mag worden, kunnen er met

betrekking tot die aanslag ook meerdere verzuimen als bedoeld in artikel 63b,

eerste lid, van de wet voorkomen. Als er meerdere dergelijke verzuimen zijn,

zijn er even zoveel beboetbare feiten. Bij de bepaling van de hoogte van de boete

vanwege een verzuim, houdt de ontvanger alleen rekening met de belasting die

betrekking heeft op de desbetreffende betalingstermijn.

 

De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet

gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen.

 

63b.3. Verplichting tot te laten dat kopieën e.d. worden gemaakt

Ter zake van het verzuim als bedoeld in artikel 63b, tweede lid, van de wet kan

de ontvanger een verzuimboete opleggen van 50 procent van het in dat artikel

genoemde wettelijk maximum. In afwijking hiervan kan in uitzonderlijke gevallen

een boete tot het in artikel 63b, tweede lid, van de wet genoemde maximum

worden opgelegd.

De boete wordt opgelegd aan degene die niet aan zijn verplichting voldoet. Dit

kan een ander zijn dan de belastingschuldige.

 

De beschikking waarbij de verzuimboete wordt opgelegd kan, maar behoeft niet

gelijktijdig met een eventuele (ambtshalve) beslissing te worden genomen.

 

63c. Wijziging maximale hoogte verzuimboete

Er zijn in deze leidraad op artikel 63c van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 64 Niet nakomen informatieverplichting: strafmaat voor misdrijf

Er zijn in deze leidraad op artikel 64 van de wet geen beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 65 Opzettelijk niet nakomen informatieverplichting: zwaardere strafmaat

Bij het niet of niet correct nakomen van een verplichting tot het verstrekken

van gegevens of het ter beschikking stellen van gegevensdragers, kan sprake

zijn van opzet.

 

In artikel 65, eerste en tweede lid, van de wet wordt de strafmaat voor dit

strafbare feit gegeven. De beide straffen die in die leden zijn genoemd, kunnen

cumulatief worden toegepast. Artikel 65a van de wet merkt dit strafbare feit aan als

een misdrijf.

 

Het derde lid van artikel 65 van de wet bevat de zogenaamde

'inkeerregeling': het recht op strafvervolging vervalt als een persoon tijdig tot

inkeer komt en alsnog zorgt voor een juiste en volledige verstrekking van

informatie.

In aansluiting op artikel 65 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over de

reikwijdte opzetcriterium bij een misdrijf.

 

65.1. Reikwijdte opzetcriterium bij misdrijf

De vereiste opzet voor de toepassing van artikel 65, eerste en tweede lid,

van de wet behoeft zich niet uit te strekken tot het feit dat te weinig

belasting wordt ingevorderd.

 

Artikel 65a en artikel 66

Er zijn in deze leidraad op artikel 65a en artikel 66 van de wet geen

beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 67 Geheimhoudingsplicht

 

Artikel 67 van de wet regelt de geheimhoudingsplicht. In het tweede lid van

dat artikel is bepaald dat de geheimhoudingsplicht niet geldt als:

-bekendmaking verplicht is volgens een wettelijk voorschrift;

-sprake is van structurele gegevensverstrekking aan bestuursorganen

die bij ministeriële regeling zijn aangewezen;

-de bekendmaking plaatsvindt aan de belastingschuldige zelf voor zover

deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt.

Daarnaast kan de minister van Financiën op grond van het derde lid

ontheffing van de geheimhoudingsplicht verlenen.

 

In aansluiting op artikel 67 van de wet beschrijft dit artikel het beleid over:

-bekendmaking gegevens op verzoek van de belastingschuldige zelf;

-informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over periodieke betalingen.

 

67.1. Bekendmaking aan de belastingschuldige

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor de bekendmaking van gegevens

aan degene op wie zij betrekking hebben (de belastingschuldige) voor zover

deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. Ook het verstrekken van

informatie over belastingschulden aan de belastingschuldige zelf valt niet

onder de geheimhoudingsplicht. Onder belastingschuldige moet hier mede

worden verstaan: diens vertegenwoordiger, curator, bewindvoerder of

erfgenaam.

 

67.2 Bekendmaking aan derden in het belang van de invordering

De geheimhoudingsplicht geldt niet voor zover de bekendmaking van

gegevens noodzakelijk is voor de uitvoering van de Invorderingswet 1990.

Dat laatste moet ruim worden opgevat. Als bekendmaking van belang is

voor de invordering van de verschuldigde belasting (aanslag) of een

aansprakelijkheidsvordering (beschikking), kan de bekendmaking (aan

derden) plaatsvinden zonder dat daarmee de geheimhoudingsplicht wordt

geschonden.

 

67.3. Informatieverstrekking aan gerechtsdeurwaarder over

periodieke betalingen

Desgevraagd is de ontvanger op grond van artikel 475g, derde lid Rv

verplicht aan de gerechtsdeurwaarder die gerechtigd is beslag te leggen

tegen een schuldenaar, schriftelijk informatie te verstrekken over periodieke

betalingen die hij aan die schuldenaar verricht of gaat verrichten op grond

van een verleende voorlopige teruggaafbeschikking.

 

Deze informatieplicht behelst uitsluitend gegevens met betrekking tot:

-de vraag of een voorlopige teruggaaf is verleend;

-de termijn en de omvang van de betalingen van een voorlopige

teruggaaf, onder vermelding van het bedrag van een eventuele

verrekening die plaatsvindt;

-de vraag of op de voorlopige teruggaaf in kwestie beslag is gelegd en,

zo ja, door welke gerechtsdeurwaarder beslag is gelegd en in wiens

opdracht dat is gebeurd.

 

Het verstrekken van andere informatie dan hiervoor genoemd, is in strijd

met de geheimhoudingsplicht van artikel 67 van de wet. Aan het enkele feit

dat de gerechtsdeurwaarder een verzoek doet op grond van artikel 475g,

derde lid Rv mag de ontvanger het vertrouwen ontlenen dat er een

gerechtigdheid bestaat tot het leggen van beslag tegen de schuldenaar in

kwestie.

 

Artikel 68, 70 tot en met 72

Er zijn in deze leidraad op de artikelen 68 tot en met 72 van de wet geen

beleidsregels gemaakt.

 

Artikel 69 is niet toepassing voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

 

Artikel 73 Insolventieprocedures

In dit artikel is het volgende beleid over insolventieprocedures opgenomen:

-de algemene uitgangspunten insolventieprocedures;

-insolventieprocedure en wettelijke schuldsanering;

-insolventieprocedure en surséance;

-insolventieprocedure en faillissement;

-insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering;

-insolventieprocedures en akkoorden.

 

73.1. Algemene uitgangspunten insolventieprocedures

73.1.1. Aanmelden belastingschulden in WSNP of faillissement

Uiterlijk veertien dagen vóór de verificatievergadering meldt de ontvanger

zijn vorderingen ter verificatie aan bij de bewindvoerder. Daarbij wordt er

van uitgegaan dat belastingschulden die naar tijdvak worden geheven,

geacht worden van dag tot dag te ontstaan.

 

De ontvanger meldt ook conserverende belastingschulden ter verificatie aan

bij de bewindvoerder.

 

Voor het indienen van vorderingen in het faillissement wordt verwezen naar

artikel 19.2 van deze leidraad. De ontvanger maakt ook voor rechten bij

invoer gebruik van deze vordering.

 

 

73.1.2. Invorderingsmaatregelen tijdens de toepassing van WSNP of

faillissement

Het uitbrengen van aansprakelijkstellingen voor belastingaanslagen tijdens

zowel het faillissement als tijdens de wettelijke schuldsaneringsregeling is

mogelijk.

 

73.1.3. Boedelschulden

De ontvanger ziet er op toe dat de boedelschulden tijdig door de curator

worden voldaan. Als belastingschulden die als boedelschulden kunnen

worden aangemerkt, ten onrechte niet worden voldaan, wendt de ontvanger

zich in beginsel eerst tot de curator teneinde informatie te verkrijgen over de

toestand van de boedel en zo mogelijk langs minnelijke weg alsnog

voldoening te bewerkstelligen. Als dit niet leidt tot een bevredigende

oplossing wendt de ontvanger zich met zijn grieven tot de rechtercommissaris.

In het uiterste geval kan de ontvanger rechtstreeks verhaal

zoeken op de boedel.

 

Het voorgaande is ook van toepassing bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

 

Bij de invordering van boedelschulden kan de ontvanger tijdens de

wettelijke schuldsaneringsregeling niet het faillissement van de schuldenaar

aanvragen.

 

Belastingschulden ontstaan gedurende een surséance zijn boedelschulden

in het faillissement (zie artikel 19.2.2 van deze leidraad).

 

73.1.4. Proceskostengarantie

Als de curator een gerechtelijke procedure (niet zijnde de

bestuurdersaansprakelijkheidsprocedure) moet aanspannen om een bate

voor de boedel te kunnen realiseren, en de aanwezige baten van de boedel

niet toereikend zijn om de proceskosten te voldoen, kan de curator bij de

ontvanger een gemotiveerd verzoek indienen om garantstelling voor het

bedrag dat niet uit de boedel kan worden voldaan.

 

Bij de beoordeling van het verzoek neemt de ontvanger als uitgangspunt

dat:

-de boedel bij de actie van de curator moet zijn gebaat;

-de ontvanger (een deel van) de in het faillissement ingediende vordering

zal kunnen innen.

Daarnaast stelt de ontvanger de eis dat de schuldeisers -die bij een

verdeling van de activa eveneens zullen profiteren van de vermoedelijke

opbrengst van de procedure -bereid zijn om naar evenredigheid mee garant

te staan voor de proceskosten. Dit geldt ook voor boedelschuldeisers. Als

een bewindvoerder in de wettelijke schuldsaneringsregeling de ontvanger

een verzoek om garantstelling doet, treedt de ontvanger in overleg met het

dagelijks bestuur.

 

73.1.5. Belangenbehartiging door de bewindvoerder of de curator

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.1.6. Bodemvoorrecht in faillissement en in de WSNP

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.1.7. Bodemrecht en insolventie van de derde-eigenaar

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.1.8. Uitstel in relatie tot faillissement en WSNP

Voor uitstel van betaling in relatie tot faillissement en WSNP wordt

verwezen naar artikel 25.1.4 en artikel 25.4.4 en naar artikel 74

(uitstelfaciliteiten) van deze leidraad.

73.1.9. Kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP

Zie voor kwijtschelding in relatie tot faillissement en WSNP artikel 26.2.9

van deze leidraad.

 

73.1.10. Ketenaansprakelijkheid en

bestuurdersaansprakelijkheid in relatie tot faillissement en WSNP

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.1.11. Toeslagenschuld in relatie tot WSNP en faillissement

Zie voor toeslagenschuld in relatie met WSNP en/of faillissement artikel

79.3 van deze leidraad.

 

73.1.12. Verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement

Zie voor verplichtingensignaal in relatie tot WSNP en faillissement artikel

77.3 en 77.5 van deze leidraad.

 

73.2. Insolventieprocedure en Wettelijke schuldsanering

 

73.2.1. Kwijtschelding tijdens WSNP

Voor de situatie dat een belastingschuldige, ten aanzien van wie de

schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard,

verzoekt om kwijtschelding van nadien opgekomen belastingschulden die

niet zijn aan te merken als boedelschuld, wordt verwezen naar artikel

26.3.17 van deze leidraad.

 

73.2.2. Na de toepassing van de WSNP

Belastingvorderingen waarop de wettelijke schuldsaneringsregeling van

toepassing is en voor zover die na de beëindiging op grond van artikel 356,

tweede lid FW onvoldaan zijn gebleven, zijn aan te merken als natuurlijke

verbintenissen ongeacht of de vorderingen door de ontvanger bij de

bewindvoerder zijn aangemeld. Met betrekking tot te betalen

belastingaanslagen die betrekking hebben op de periode waarin de

wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing was en die zijn

vastgesteld na beëindiging (met schone lei) van die regeling, zal de

ontvanger in beginsel afzien van invordering. Daarbij geldt dat aannemelijk

moet zijn dat:

-de bewindvoerder de aan de betreffende aanslag voorafgaande

voorlopige aanslagen / teruggaven dan wel het ontbreken daarvan

voldoende op juistheid heeft getoetst; en

-over de resultaten van die toetsing in voorkomend geval tijdig contact

heeft opgenomen met de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

Belastingteruggaven die zijn vastgesteld nadat de toepassing van de

wettelijke schuldsaneringsregeling is geëindigd en die betrekking hebben op

een periode vóór de uitspraak van de toepassing van de wettelijke

schuldsaneringsregeling kan de ontvanger verrekenen met de vorderingen

die tot een natuurlijke verbintenis zijn getransformeerd. Met betrekking tot

belastingteruggaven die betrekking hebben op de periode voor de

beëindiging (met schone lei) van de wettelijke schuldsaneringsregeling en

die wordt vastgesteld na beëindiging van die regeling, geldt het volgende.

Teruggaven (na mogelijke verrekening met openstaande schulden) van

minder dan € 500,-worden uitbetaald aan de belastingschuldige zelf. Indien

de belastingteruggave (na mogelijke verrekening met openstaande

schulden) € 500,-of meer bedraagt, zal de ontvanger contact opnemen met

de gewezen bewindvoerder om met hem te overleggen of de vereffening

moet worden heropend.

 

Ook na beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregeling kan de

ontvanger derden nog aansprakelijk stellen voor niet-betaalde

belastingaanslagen die als natuurlijke verbintenissen moeten worden

aangemerkt.

Reeds in gang gezette aansprakelijkheidsprocedures kan de ontvanger

voortzetten.

 

73.2.3. De WSNP is beëindigd zonder schone lei of de schone lei is

ingetrokken

De WSNP kan ook eindigen zonder schone lei (artikel 358, tweede lid, Fw)

en de reeds verstrekte schone lei kan worden ingetrokken (artikel 358a,

eerste lid, Fw). In die situaties kan de ontvanger de invordering hervatten.

 

73.2.4. De WSNP is tussentijds beëindigd

Als een schuldsaneringsregeling tussentijds wordt beëindigd in de zin van

artikel 350, vijfde lid, Fw, blijft omzetting in faillissement achterwege als er

geen baten beschikbaar zijn. In die situatie geldt het invorderingsbeleid voor

natuurlijke personen bij opheffing van een faillissement wegens gebrek aan

baten (artikel 73.4.14).

 

73.3. Insolventieprocedure en surséance

Voor uitstel van betaling in relatie tot surséance wordt verwezen naar artikel

25.1.4 en 25.4.4 van deze leidraad.

 

73.3.2. Ketenaansprakelijkheid en bestuurdersaansprakelijkheid in

relatie tot surséance

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.4. Insolventieprocedure en faillissement

 

73.4.1. Faillissementsaanvraag: algemeen

De belastingaanslag(en) waarvoor de ontvanger het faillissement aanvraagt,

moet(en) onherroepelijk vaststaan of in redelijkheid materieel verschuldigd

worden geacht. Een faillissementsaanvraag blijft achterwege als de

belastingschuldige aantoont dat de betalingsonmacht van korte duur is.

 

Voor een voorlopige aanslag vraagt de ontvanger slechts een faillissement

aan als:

-die aanslag is gevolgd door een definitieve aanslag; of

-naast de voorlopige aanslag ook andere aanslagen onbetaald zijn

gebleven.

 

73.4.2. Ontbinding van rechtspersonen in plaats van

faillissementsaanvraag

Als sprake is van een rechtspersoon die geen activiteiten meer uitoefent, en

bovendien bekend is dat geen baten aanwezig zijn, dan wordt de voorkeur

gegeven aan het treffen van maatregelen die moeten leiden tot ontbinding

van die rechtspersoon boven het aanvragen van het faillissement van die

rechtspersoon.

 

73.4.3. Particulieren en faillissement

Het aanvragen van het faillissement van een particulier blijft achterwege als

wordt verwacht dat de ontvanger de eventuele vermogensbestanddelen ook

geheel of nagenoeg geheel zonder faillissement kan uitwinnen, zelfs als

daarbij niet de gehele schuld wordt voldaan.

 

Particulieren zijn in dit verband natuurlijke personen die niet een

onderneming drijven of zelfstandig een beroep uitoefenen en waarvan niet

aannemelijk is dat zij van plan zijn dit te doen.

 

Voor zover de openstaande belastingschulden het gevolg zijn van

bedrijfsvoering of uitoefening van een zelfstandig beroep, worden natuurlijke

personen die hun bedrijf of zelfstandige beroepsuitoefening hebben

gestaakt in dit verband niet beschouwd als particulieren.

 

73.4.4. Saneringsaanbod en faillissementsaanvraag

Als de belastingschuldige -voordat de faillissementsaanvraag in

behandeling is genomen -een verzoek om kwijtschelding doet, dan wel een

buitengerechtelijk akkoord aanbiedt (een en ander in de zin van artikel 73.6

van deze leidraad), dan zal de ontvanger de faillissementsaanvraag

aanhouden dan wel intrekken om het verzoek dan wel het aanbod aan een

nader oordeel te onderwerpen.

 

Hiervan wordt afgeweken als op voorhand duidelijk is dat het verzoek dan

wel het aanbod louter is gedaan om de behandeling van de

faillissementsaanvraag te traineren. Er wordt ook van afgeweken als het

aanbod onvoldoende past binnen het door de fiscus gehanteerde

kwijtscheldingsbeleid respectievelijk het in het kwijtscheldingsbeleid

opgenomen saneringsbeleid, en/of gebaseerd is op een onjuiste voorstelling

van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het verzoek dan wel het

aanbod bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in

te trekken of aan te houden.

 

73.4.5. Verzoek om uitstel van betaling vóór behandeling

faillissementsaanvraag door rechter

Als de belastingschuldige een verzoek om uitstel van betaling doet, voordat

de rechtbank de faillissementsaanvraag in behandeling heeft genomen, dan

zal de ontvanger de faillissementsaanvraag aanhouden dan wel intrekken

om het verzoek aan een nader oordeel te onderwerpen.

 

De ontvanger doet dit niet als duidelijk is dat het verzoek louter is gedaan

om de behandeling van de faillissementsaanvraag te traineren, of als het

verzoek onvoldoende past binnen het door de Belastingsamenwerking

Sabewa Zeeland gehanteerde uitstelbeleid, en/of gebaseerd is op een

onjuiste voorstelling van zaken. In deze gevallen wijst de ontvanger het

verzoek bij beschikking gemotiveerd af, zonder de faillissementsaanvraag in

te trekken of aan te houden.

 

73.4.6. Toestemming voor faillissementsaanvraag

De ontvanger moet voor iedere faillissementsaanvraag schriftelijk

toestemming van het dagelijks bestuur hebben.

 

73.4.7. is vervallen.

 

73.4.8. Verlenen van steunvordering en faillissementsaanvraag

Voor het verstrekken van de gegevens van de belastingschuldige geldt niet

hetgeen in artikel 73.4.1 tot en met 73.4.6 is vermeld met betrekking tot een

faillissementsaanvraag door de ontvanger.

 

Wel is voor het verstrekken van de gegevens toestemming van het dagelijks

bestuur vereist, als het een belastingschuldige betreft die een bedrijf voert

of zelfstandig een beroep uitoefent waaraan in totaal meer dan vijftig

werknemers zijn verbonden. De gegevens worden uitsluitend schriftelijk

verstrekt.

 

Als de ontvanger zelf het initiatief neemt om een andere schuldeiser van de

belastingschuldige te benaderen met het verzoek het faillissement van de

belastingschuldige aan te vragen met gebruikmaking van de belastingschuld

als steunvordering, dan geldt wel hetgeen is vermeld in artikel 73.4.1,

73.4.3 en 73.4.6 van deze leidraad. In dat geval is dus ook toestemming van

het dagelijks bestuur vereist.

73.4.9. Verzet tegen faillietverklaring

Als de ontvanger gebruik wil maken van de mogelijkheid tot verzet tegen de

faillietverklaring als bedoeld in artikel 10 FW heeft hij hiervoor toestemming

van het dagelijks bestuur nodig.

 

73.4.10. Beroep op regresrecht in faillissement

In het faillissement van een belastingschuldige kan een schuldenaar van de

belastingschuldige – als deze schuldenaar door de ontvanger aansprakelijk

kan worden gesteld op grond van artikel 34, 35, 35a of 35b van de wet –

zich beroepen op een voorwaardelijke regresrecht. Door dit beroep kan de

vordering niet worden geïnd.

 

Het beroep op het regresrecht vervalt als zeker is dat de ontvanger de

schuldenaar van de belastingschuldige niet aansprakelijk stelt. In een dergelijke

situatie kan (uitsluitend) de curator zich tot de ontvanger wenden met het verzoek

om een besluit te nemen over het wel of niet aansprakelijk stellen van de

schuldenaar van de belastingschuldige. De ontvanger moet het belang van de

curator en de door deze vertegenwoordigde schuldeisers betrekken in de

besluitvorming of hij tot aansprakelijkstelling zal overgaan.

 

De curator legt aan de ontvanger alle relevante gegevens met betrekking tot de

voorwaardelijke regresvordering over. In ieder geval maakt de curator (ook

kwantitatief) inzichtelijk, hoe groot het belang van de ontvanger is bij afwikkeling

van de boedel mét en zónder inning van de vordering waarvoor een beroep op de

voorwaardelijke regresvordering wordt gedaan.

 

De ontvanger verzendt de curator binnen tien dagen na ontvangst van de

gegevens een ontvangstbevestiging. Als de ontvanger naar aanleiding van de

verstrekte gegevens nadere informatie wenst, vermeldt hij dat in de

ontvangstbevestiging. Ook geeft hij aan de redelijke termijn waarop de

aanvullende gegevens moeten zijn verstrekt.

De ontvanger betrekt in ieder geval de volgende aspecten bij de mogelijke, door

hem te nemen beslissingen

–Het financiële belang van de ontvanger dat bestaat uit het zo veel

mogelijk innen van openstaande belastingschulden op de voor de

ontvanger minst belastende wijze.

-De beschikbare capaciteit – nu en in de nabije toekomst – voor het doen

van haalbaarheidsonderzoeken en het aansprakelijk stellen door de

ontvanger.

–Het belang dat de curator en de schuldeisers hebben bij een zo optimaal

mogelijke incasso van de uitstaande vordering en/of bij een zo spoedig

mogelijke afwikkeling van een faillissement.

-Hoe verhoudt zich de omvang van de vordering van de belastingschuldige

op zijn schuldenaar (lees de aansprakelijke) tot het mogelijke bedrag

waarvoor die schuldenaar in totaliteit aansprakelijk zou kunnen worden

gesteld.

De ontvanger deelt binnen een redelijke termijn gemotiveerd aan de curator één

van de volgende beslissingen mee:

 

– De ontvanger zal binnen zes maanden overgaan tot een

aansprakelijkstelling van de debiteur van de belastingschuldige.

– De ontvanger zal binnen zes weken overgaan tot een

haalbaarheidsonderzoek van een aansprakelijkstelling.

– Bij een toekomstige aansprakelijkstelling zal een bedrag in mindering

worden gebracht op de aansprakelijkheidsschuld ter grootte van het

bedrag dat met de ontvanger is overeen gekomen en ook daadwerkelijk

door de aansprakelijke schuldenaar van de belastingschuldige is betaald.

– De ontvanger zal de schuldenaar in het geheel niet aansprakelijk stellen

voor de op dat moment bestaande belastingschulden.

 

73.4.11. Verzending of uitreiking aanslagbiljet bij faillissement

Voor toezending of uitreiking van het aanslagbiljet ingeval van faillissement

wordt verwezen naar artikel 8.1 van deze leidraad.

 

73.4.12. Opkomen in faillissement

Van de bevoegdheid op grond van artikel 19 van de wet om van de curator

dadelijke voldoening aan de vordering te verlangen wordt verwezen naar

artikel 19.2.3 van deze leidraad.

 

73.4.13. Volgorde uitwinning bodembeslag in faillissement

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

73.4.14. Na de toepassing van het faillissement

De ontvanger maakt in beginsel geen gebruik van de bevoegdheid van

artikel 196 FW, om na de beëindiging van een faillissement het proces-verbaal

van de verificatievergadering voor het onbetaald gebleven bedrag

tegen de schuldenaar te executeren. Als er wel aanleiding tot invordering

bestaat, doet de ontvanger dit zoveel mogelijk bij dwangbevel.

 

Bij natuurlijke personen hervat de ontvanger slechts in bijzondere

omstandigheden de invordering na beëindiging van het faillissement. Deze

omstandigheden doen zich onder andere voor als de betrokkene binnen vijf

jaar na het faillissement beschikt over een meer dan modaal inkomen of

over vermogensbestanddelen van substantiële waarde.

 

Als na beëindiging van het faillissement daaruit ontvangen gelden moeten

worden terugbetaald, treedt de ontvanger in verband met artikel 194 FW in

overleg met de curator.

73.4.15. Opening nationale (secundaire) insolventieprocedure

Als de belastingschuldige woont of gevestigd is in een lidstaat van de EU niet

Denemarken -en aldaar in staat van insolventie verkeert terwijl in

Nederland sprake is van een nevenvestiging, kan in Nederland op grond

van de EG-insolventieverordening een zogenoemde territoriale of

secundaire procedure worden geopend.

 

Onmiddellijk na kennisname van de in het buitenland geopende

hoofdprocedure, beoordeelt de ontvanger of hij baat heeft bij het openen

van een secundaire of territoriale procedure in Nederland. Een secundaire

procedure betreft alleen de liquidatieprocedure -dus niet de surseance van

betaling -en wordt afgewikkeld volgens het in Nederland geldende recht. De

staat van insolventie behoeft daarbij niet te worden aangetoond.

 

73.4.16. Omzetting faillissement in WSNP

Als omzetting van een faillissement in een wettelijke

schuldsaneringsregeling mogelijk is, toetst de ontvanger -als de

schuldenaar hier uitdrukkelijk om verzoekt -een door de schuldenaar in het

faillissement aangeboden akkoord aan het beleid ingevolge artikel 19a en

22a van de regeling.

 

73.5. Insolventieprocedure en minnelijke schuldsanering

 

73.5.1. Algemeen

De ontvanger verleent uitstel van betaling voor een periode van maximaal

36 maanden als:

a. een schuldregelingsovereenkomst in de zin van de Gedragscode

Schuldregeling van de Vereniging voor schuldhulpverlening en sociaal

bankieren tot stand is gekomen of een overeenkomst tot stand is

gekomen die dezelfde strekking heeft als die gedragscode en waarbij

voor de berekening van de aflossingscapaciteit wordt uitgegaan van de

door Recofa gepubliceerde normen;

b. de schuldhulpverlener aangesloten is bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) of de schuldregeling wordt uitgevoerd door

een gemeente in eigen beheer (zie ook artikel 73.5a);

c. de schuldregeling betrekking heeft op natuurlijke personen, niet zijnde

ondernemers;

d. redelijkerwijs mag worden aangenomen dat de belastingschuldige afgezien

van de formaliteiten die daarvoor verricht moeten worden -in

aanmerking zou komen voor de wettelijke schuldsaneringsregeling

natuurlijke personen;

e. aan het eind van de looptijd van de schuldregelingsovereenkomst een

bedrag zal zijn betaald van ten minste dezelfde omvang als kan worden

verkregen indien er sprake zou zijn van een wettelijke schuldsanering.

Op basis van de voorwaarde onder c is de betreffende regeling ook van

toepassing op een ex-ondernemer, als aannemelijk is dat hij in de toekomst

geen bedrijf of niet zelfstandig een beroep zal uitoefenen.

 

De ontvanger verleent het uitstel pas als de schuldhulpverlener hem

schriftelijk heeft bericht dat de overeenkomst tot schuldregeling tot stand is

gekomen. Het uitstel vangt aan met ingang van de datum van de

schuldregelingsovereenkomst. Na totstandkoming van een

schuldregelingsovereenkomst onderzoekt de schuldhulpverlener of een

schuldregeling met de schuldeisers tot stand kan worden gebracht. De

schuldhulpverlener rondt dit onderzoek af binnen 120 dagen, gerekend

vanaf de datum van de schuldregelingsovereenkomst. Wanneer de

schuldregeling met de schuldeisers tot stand is gebracht, wordt de

schuldregelingsovereenkomst voortgezet; de schuldhulpverlener stelt de

schuldeisers daarvan schriftelijk op de hoogte. Slaagt de

schuldhulpverlener niet in het tot stand brengen van de schuldregeling,

wordt de schuldregelingsovereenkomst beëindigd.

 

Deze regeling is ook van toepassing op belastingaanslagen waarvan in

beginsel geen kwijtschelding wordt verleend (zoals belastingaanslagen

motorrijtuigenbelasting), omdat de wettelijke schuldsaneringsregeling ook

van toepassing is op die belastingaanslagen.

 

De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben op

de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag waarop het

verzoek van de schuldhulpverlener om een gespecificeerde schriftelijke

opgave van de openstaande vorderingen is ontvangen.

 

De uitstelregeling geldt voor belastingaanslagen die betrekking hebben

op de (materieel) verschuldigde belasting tot en met de dag van de

dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst en is definitief in die

zin dat daarop van de zijde van de ontvanger in beginsel niet meer kan

worden teruggekomen.

 

73.5.2. Opschorten invorderingsmaatregelen na verzoek MSNP

Een schuldhulpverleningstraject vangt in het algemeen aan met een

stabilisatie-overeenkomst tussen de schuldenaar en de

schuldhulpverlener als bedoeld in artikel 73.5.1, onder b. Voor de

toepassing van dit artikel wordt met een stabilisatie-overeenkomst

gelijkgesteld een schriftelijke mededeling van de schuldhulpverlener

inhoudend dat hij activiteiten ontplooit die erop gericht zijn de financiële

situatie van de schuldenaar op korte termijn te stabiliseren.

Vanaf de ontvangst van een afschrift van de stabilisatie-overeenkomst

neemt de ontvanger gedurende 120 dagen geen dwanginvorderingsmaatregelen.

Lopende invorderingsmaatregelen schort de ontvanger op, zo nodig in overleg

met de schuldhulpverlener.

 

Voorts vindt verrekening alleen plaats met teruggaven die betrekking hebben op

belasting die (materieel) is ontstaan tot en met de dag waarop het afschrift van de

stabilisatie-overeenkomst is ontvangen.

 

Als zich bijzondere omstandigheden voordoen kan de voormelde termijn door de

schuldhulpverlener in overleg met de ontvanger met maximaal 120 dagen worden

verlengd.

 

73.5.3. Gevolgen uitstel MSNP voor invorderingsmaatregelen

Eventuele gelegde beslagen vervallen zodra een schuldregeling tussen de

schuldenaar en diens schuldeisers tot stand is gekomen (en de

schuldregelingsovereenkomst dus wordt voortgezet).

Gedurende het uitstel is verrekening mogelijk van belastingaanslagen

waarvoor uitstel van betaling is verleend. Verrekening kan plaatsvinden met

teruggaven die betrekking hebben op belasting die (materieel) is ontstaan

tot en met de dag waarop het verzoek van de schuldhulpverlener om een

gespecificeerde schriftelijke opgave van de openstaande vorderingen is

ontvangen.

 

73.5.4. Houding ontvanger tijdens uitstel MSNP

Als sprake is van een verleend uitstel van betaling vanwege een

schuldregelingsovereenkomst, handelt de ontvanger gedurende de periode

van uitstel op dezelfde wijze als bij een wettelijke schuldsaneringsregeling.

Als de belastingschuldige verzoekt om kwijtschelding van belastingschulden

die materieel zijn ontstaan na de dag van de dagtekening van de

schuldregelingsovereenkomst, dan wordt het verzoek behandeld

overeenkomstig het bestaande beleid.

Dit houdt onder meer in dat bij de berekening van de betalingscapaciteit op

het inkomen van de belastingschuldige niet in mindering wordt gebracht dat

deel van het inkomen dat door de schuldhulpverlener wordt beheerd. Verder

wordt opgemerkt dat de middelen die onder beheer van de

schuldhulpverlener berusten, niet worden beschouwd als vermogen in de

zin van artikel 12 van de regeling.

 

73.5.5. Intrekken uitstel gedurende MSNP

De ontvanger trekt het uitstel in als:

-hij niet uiterlijk binnen 120 dagen na de dagtekening van de

schuldregelingsovereenkomst door de schuldhulpverlener

schriftelijk is geïnformeerd dat de schuldregelingsovereenkomst

wordt voortgezet;

-de schuldenaar nieuw opkomende belastingschulden die

(materieel) betrekking hebben op belasting verschuldigd na de

dag van de dagtekening van de schuldregelingsovereenkomst,

onbetaald laat;

-de schuldenaar zijn lopende fiscale verplichtingen niet nakomt;

-de schuldenaar zijn schuldeisers tracht te benadelen;

-de schuldregelingsovereenkomst wordt beëindigd, anders dan in

de zin van art. 73.5.6.

De ontvanger trekt in de situaties genoemd bij het eerste, tweede, derde en

vierde gedachtestreepje het uitstel niet eerder in, dan nadat hij de

schuldhulpverlener een brief heeft gestuurd over zijn voornemen het uitstel

in te trekken als belastingschuldige niet binnen veertien dagen zijn

verplichtingen correct nakomt.

 

73.5.6. De schuldenaar voldoet aan zijn verplichtingen MSNP

Als de ontvanger uitstel van betaling heeft verleend voor de periode van de

MSNP, wordt een schriftelijke kennisgeving van de schuldhulpverlener na

afloop van de overeenkomst tot schuldregeling aangemerkt als het

aanbieden van een buitengerechtelijk akkoord in de zin van artikel 19a van

de regeling.

 

In de kennisgeving moet zijn gesteld dat de overeenkomst na eindcontrole

is beëindigd en de schuldenaar aan zijn verplichtingen heeft voldaan.

 

 

73.6. Insolventieprocedures en akkoorden

 

73.6.1. Buitengerechtelijk akkoord

In het tweede lid van de artikelen 19a en 22a van de regeling zijn

bepalingen opgenomen die de doelstellingen van de WSNP -namelijk het

sluiten van een buitengerechtelijk akkoord met de gezamenlijke

schuldeisers over de sanering van de schulden zonder tussenkomst van een

rechter -ook voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland laten gelden.

Deze bepalingen zijn ook van toepassing op betalingsverplichting van een

aansprakelijkgestelde van wie redelijkerwijs mag worden aangenomen dat

de wettelijke schuldsaneringsregeling op hem van toepassing is.

 

73.6.2. Voorwaarden voor toetreding tot een buitengerechtelijk akkoord

De ontvanger moet zich er eerst van verzekeren of redelijkerwijs mag

worden aangenomen dat de wettelijke schuldsaneringsregeling van

toepassing zal worden verklaard. Van belang voor de beantwoording van

die vraag is artikel 288 FW dat de weigeringsgronden voor de rechter bevat

op een verzoek om toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling.

 

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens

plaatsvinden. Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met

betaling in termijnen eist hij zekerheid.

 

Als in het buitengerechtelijk akkoord belastingschulden zijn begrepen

waarvoor derden aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger

als voorwaarde op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het

moment dat op grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen

worden verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het

aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

 

De ontvanger stemt alleen in met een buitengerechtelijk akkoord als het

bodemvoorrecht of de waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in

het aangeboden bedrag.

 

73.6.3. Gevolgen buitengerechtelijk akkoord

Als de ontvanger toetreedt tot een buitengerechtelijk akkoord verleent hij

kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft,

nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft

ontvangen. Zo nodig stelt hij een derde beslagene of houder van penningen

op de hoogte van het verval van het beslag en zorgt hij voor doorhaling van

een beslag op een registergoed.

De ontvanger heft een gijzeling op zodra hij toetreedt tot een

buitengerechtelijk akkoord.

 

73.6.4. Voorwaarden voor toetreding tot een gerechtelijk akkoord

De betaling van het aangeboden bedrag moet in beginsel ineens

plaatsvinden. Als de ontvanger bij wijze van uitzondering instemt met

betaling in termijnen eist hij zekerheid.

 

Als in het akkoord belastingschulden zijn begrepen waarvoor derden

aansprakelijk kunnen worden gesteld, neemt de ontvanger als voorwaarde

op dat de kwijtschelding pas wordt geëffectueerd op het moment dat op

grond van die aansprakelijkheid geen baten meer kunnen worden

verkregen. De ontvanger ziet van deze voorwaarde af als in het

aangeboden bedrag de baten in de aansprakelijkheid tot uitdrukking komen.

 

De ontvanger stemt alleen in met een akkoord als het bodemvoorrecht of de

waarde van de bodemzaken tot uitdrukking komt in het aangeboden bedrag.

73.6.5. Gevolgen toetreden tot gerechtelijk akkoord

Als de ontvanger vrijwillig toetreedt tot een gerechtelijk akkoord verleent hij

kwijtschelding voor het deel van de belastingschuld dat onbetaald blijft,

nadat hij het bedrag dat hem op grond van het akkoord toekomt, heeft

ontvangen.

 

73.6.6. Begrip belastingschuld en (buiten)gerechtelijk akkoord

Bij de beoordeling van een akkoord stelt de ontvanger eerst vast op welke

belastingaanslagen het akkoord betrekking heeft. Uitgangspunt daarbij is de

materiële belastingschuld die is ontstaan tot aan de dag dat de wettelijke

schuldsaneringsregeling is uitgesproken of de dag waarop een

buitengerechtelijk akkoord wordt aangeboden.

Er rust een inspanningsverplichting op de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

om de te saneren schuld zo volledig mogelijk en tot het juiste bedrag vast te stellen,

in die zin dat de materieel verschuldigde belasting wordt geformaliseerd in een aanslag.

 

De ontvanger betrekt bestuurlijke boeten, rente en kosten integraal in een akkoord.

 

73.6.7. is vervallen.

 

73.6.8. Gevolgen dwangakkoord

Als de rechter in het kader van een wettelijke schuldsanering een

dwangakkoord oplegt aan de gezamenlijke schuldeisers, lijdt de ontvanger

het deel van de belastingschuld dat onvoldaan blijft oninbaar.

 

Aangezien de ontvanger niet heeft ingestemd met het akkoord, verleent hij

geen kwijtschelding. De belastingvorderingen die resteren na het

dwangakkoord blijven als natuurlijke verbintenissen over.

 

Mocht in dit verband sprake zijn van een als natuurlijke verbintenis aan te

merken aanslag in de premie voor de volksverzekeringen, wordt zo’n

aanslag niet meer bij de Sociale Verzekeringsbank aangemeld in verband

met schuldig-nalatig verklaring als bedoeld in artikel 61 Wet financiering

sociale verzekeringen.

 

73.6.9. Kwijtschelding voor ondernemers bij een saneringsakkoord

Indien een akkoord op grond van artikel 22a van de regeling niet mogelijk is,

vindt kwijtschelding voor ondernemers uitsluitend plaats bij een zogenoemd

saneringsakkoord in de zin van artikel 22 van de regeling. Zie ook artikel

26.3 van deze leidraad.

 

 

Artikel 74 Uitstel-en kwijtscheldingsfaciliteiten

 

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 75 Kosten van vervolging

 

Dit artikel beschrijft het beleid bij het in rekening brengen van kosten van

vervolging. Met 'vervolgingskosten of kosten' wordt bedoeld de kosten die

op grond van de Kostenwet invordering rijksbelastingen (Kostenwet) in

rekening worden gebracht.

 

Hieronder vallen ook de kosten die verbonden zijn aan de werkzaamheden

die de belastingdeurwaarder verricht voor de invordering op civiele wijze.

 

In dit artikel is het volgende beleid over kosten van vervolging opgenomen:

-gevorderde som bevat geen vervolgingskosten;

-aan derden toekomende bedragen;

-rechtsmiddelen en vervolgingskosten;

-verzoek om vermindering vervolgingskosten aanmerken als bezwaar;

-niet in rekening brengen van vervolgingskosten;

-onverschuldigdheid van vervolgingskosten;

-niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten;

-versnelde invordering en vervolgingskosten;

-aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten;

-geen kwijtschelding van vervolgingskosten;

-limitering betekeningskosten dwangbevel.

 

75.1. Gevorderde som bevat geen vervolgingskosten

De gevorderde som bij een aanmaning of dwangbevel (waarvan

onderscheidenlijk sprake is in artikel 2 en artikel 3, eerste lid, van de

Kostenwet invordering rijksbelastingen) is te verstaan als het

belastingbedrag waarvoor de aanmaning of het dwangbevel is

uitgevaardigd, dus zonder de vervolgingskosten en eventuele -pro memorie

opgenomen -rente.

 

75.2. Aan derden toekomende bedragen

Onder de bedragen die op grond van artikel 6 van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen aan de belastingschuldige in rekening worden gebracht,

vallen:

-de kosten van de advertenties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, en

artikel 4, eerste lid, van de Kostenwet invordering rijksbelastingen;

-de vergoeding van de bewaarder dan wel door hem ingeschakelde

derden;

-de kosten van het openen van deuren en huisraad als bedoeld in artikel

444 Rv;

-de kosten van het aanbrengen en verwijderen door derden van

wielklemmen of andere bestanddelen die verhindering van gebruik,

vervoer en belasting van de in beslaggenomen roerende zaken

bewerkstelligen;

-kosten van derden m.b.t. informatievergaring t.b.v. de invordering;

-kosten van derden m.b.t. verzenden van betalingsherinneringen;

-de kosten van het verrichten van werkzaamheden voor de verkoop ter

plaatse van de in beslag genomen zaken;

-de kosten van het verrichten van werkzaamheden door makelaars,

deskundigen en afslagers;

-de kosten van opslag, afvoer en bewaarneming van inbeslaggenomen

roerende zaken;

-de kosten van het doen overbrengen van de in beslag genomen

zaken als de verkoop elders plaatsvindt.

 

Om redenen van beleid worden de laatstgenoemde kosten enkel in rekening

gebracht als de verkoop op uitdrukkelijk verzoek van de belastingschuldige

elders gebeurt dan wel als daarbij voornamelijk zijn belang is gediend.

Eventuele gemaakte reiskosten door de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland

voor de betekening en de tenuitvoerlegging van het dwangbevel

kunnen niet op de belastingschuldige worden verhaald, evenals mogelijke

porti-en telefoonkosten.

 

75.3. Rechtsmiddelen en vervolgingskosten

Als de belastingschuldige in beroep gaat tegen de uitspraak op het

bezwaar, handelt de ontvanger overeenkomstig de voorschriften van het

Besluit beroep in belastingzaken 2005.

De ontvanger kan zich beperken tot de stukken die in de procedure over de

toepassing van de Kostenwet relevant zijn.

 

Indiening van een bezwaarschrift of beroepschrift (in hoger beroep) stuit op

grond van artikel 6:16 Awb niet de aanvang of de voortzetting van de

tenuitvoerlegging van de akte van vervolging.

 

Als om uitstel van betaling wordt verzocht, is het beleid dat is verwoord in

artikel 25.1 en 25.2 van deze leidraad van overeenkomstige toepassing.

 

 

75.4. Verzoek om vermindering vervolgingskosten

aanmerken als bezwaar

Een verzoek van de belastingschuldige tot vermindering van de in rekening

gebrachte kosten wordt aangemerkt als een bezwaarschrift. Het bepaalde in

’Rechtsmiddelen en vervolgingskosten’ is van overeenkomstige toepassing.

 

75.5. Niet in rekening brengen van vervolgingskosten

In de volgende gevallen brengt de ontvanger voor het uitbrengen van

exploten geen vervolgingskosten in rekening:

-herhaalde betekening van een dwangbevel;

-(herhaalde) betekening van een dwangbevel uitsluitend ter stuiting van

de verjaring;

-betekening van een vordering;

-betekening aan een minderjarige of onder curatele gestelde als bedoeld

in artikel 13.3 van deze leidraad met dien verstande dat de eerste

betekening wel, maar de tweede betekening (aan de wettelijke

vertegenwoordiger) niet in rekening wordt gebracht;

-betekening van een beslissing van het dagelijks bestuur op een

beroepschrift tegen de inbeslagneming van roerende zaken aan de

derde die het beroepschrift heeft ingediend, de beslagene en zo nodig

de bewaarder, al dan niet gepaard gaande met gehele of gedeeltelijke

opheffing van het beslag;

-betekening van een proces-verbaal van overgang van de bewaring van

beslagen roerende zaken, anders dan op verzoek of door toedoen van

de belastingschuldige.

 

75.6. Onverschuldigdheid van vervolgingskosten

Naast de gevallen waarin ten aanzien van de kostenberekening rekenfouten

zijn gemaakt dan wel een onjuist tarief is gehanteerd, zijn kosten niet

verschuldigd in de volgende gevallen:

-Als de betaling op de rekening van de Belastingsamenwerking Sabewa-

Zeeland is bijgeschreven op of voorafgaand aan de dag waarop de

kosten verschuldigd zijn geworden;

-Voor zover na het in rekening brengen van de kosten een afname van

de schuld, anders dan door betaling, kwijtschelding of verrekening tot

stand is gekomen. Deze situatie zal zich voordoen bij vermindering van

belastingaanslagen, alsmede bij afboeking van definitieve negatieve

aanslagen op voorlopige positieve aanslagen van hetzelfde jaar;

-Als er achteraf bezien al voor het in rekening brengen van de kosten om

beleidsmatige redenen aanleiding is geweest om de invordering op te

schorten. Hierbij valt te denken aan:

-een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel;

-een ingediend aanvraagformulier voor kwijtschelding, mits volledig

ingevuld;

-een ingediend verzoekschrift bij de Nationale ombudsman/Zeeuwse

ombudsman of het dagelijks bestuur.

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat zich omstandigheden kunnen

voordoen waarin het noodzakelijk is de invordering wel voort te zetten.

In dat geval komen de hieraan verbonden kosten vanzelfsprekend niet

voor een tegemoetkoming in aanmerking.

Kosten worden in afwijking van het voorgaande altijd in rekening

gebracht als sprake is van traineren van de invordering;

-Als na het in rekening brengen van de kosten aan de belastingaanslag

een nieuwe dagtekening is toegekend;

-Als een derdenbeslag nooit blijkt te hebben gelegen als bedoeld in

artikel 14.4.1 van deze leidraad;

-Als zaken -die in een onroerende zaak aanwezig zijn -zowel in een

beslag op roerende als in een beslag op onroerende zaken zijn

begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken roerend

dan wel onroerend zijn en duidelijkheid is verkregen door middel van

welk beslag die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de

kosten die verband houden met het niet voortgezette beslag niet

verschuldigd;

-Als zaken -die op of in een schip van de belastingschuldige aanwezig

zijn -zowel in een beslag op het schip als in een beslag op roerende

zaken zijn begrepen omdat twijfel bestaat over de vraag of deze zaken

een bestanddeel vormen van het schip dan wel zelfstandige roerende

zaken zijn, en duidelijkheid is verkregen door middel van welk beslag

die zaken moeten worden uitgewonnen. In dat geval zijn de kosten die

verband houden met het niet voortgezette beslag niet verschuldigd;

-Als invorderingsmaatregelen worden getroffen met inachtneming van de

artikelen 10 en 15 van de wet, en de belastingschuldige binnen twee

werkdagen na uitreiking van het aanslagbiljet de openstaande

belastingschuld betaalt;

De beslissing om de kosten terug te brengen tot het juiste bedrag dan wel

de kosten terug te betalen, gebeurt ambtshalve dan wel na een daartoe

ingediend verzoekschrift.

 

75.7. Niet-verwijtbaarheid en vervolgingskosten

In uitzonderlijke situaties kan er voor de ontvanger aanleiding bestaan de in

rekening gebrachte vervolgingskosten -hoezeer ook verschuldigd -te

verminderen als de belastingschuldige hier schriftelijk om verzoekt.

 

Van zo’n situatie kan sprake zijn als de belastingschuldige aantoont in

omstandigheden te hebben verkeerd die het hem feitelijk onmogelijk

maakten zijn verplichtingen tijdig na te komen en bovendien de invordering

van vervolgingskosten -gezien de omstandigheden van het specifieke

geval-onredelijk en onbillijk is.

 

75.8. Versnelde invordering en vervolgingskosten

Als invorderingsmaatregelen zijn getroffen met inachtneming van de artikelen 10

en 15 van de wet, worden de daaraan verbonden vervolgingskosten niet ten tijde

van het treffen van de genoemde maatregelen in rekening gebracht, indien en

voor zover de belastingschuldige op dat tijdstip nog niet in de gelegenheid is

geweest om van zijn belastingschuld kennis te nemen en deze te voldoen.

 

De belastingschuldige wordt in elk geval geacht kennis te hebben genomen van

zijn belastingschuld en ook in de gelegenheid te zijn geweest deze te voldoen,

als na de dag waarop het aanslagbiljet aan hem of – in het geval van

rechtspersonen – aan de bestuurder is uitgereikt, twee werkdagen zijn

verstreken.

 

Na het verstrijken van die twee dagen stelt de belastingdeurwaarder de

vervolgingskosten vast bij voor beroep vatbare beschikking. De beschikking

wordt aan de belastingschuldige bekend gemaakt. In de beschikking wordt er

melding van gemaakt dat de kosten dadelijk en ineens invorderbaar zijn.

 

Het vorenstaande is van overeenkomstige toepassing op de beslagkosten.

 

75.9. Aansprakelijkgestelden en vervolgingskosten

Voor de door aansprakelijkgestelden verschuldigde kosten die het gevolg

zijn van invorderingsmaatregelen die tegen de aansprakelijkgestelde zijn

genomen, is dit hoofdstuk van overeenkomstige toepassing.

 

75.10. Geen kwijtschelding van vervolgingskosten

Kwijtschelding van vervolgingskosten is niet mogelijk wegens vermeende

betalingsonmacht. De ontvanger doet in dat geval ook geen toezegging dat

deze kosten niet zullen worden ingevorderd.

 

Het voorgaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend dan wel

kosten buiten invordering worden gelaten, wanneer de hoofdsom wordt

kwijtgescholden dan wel buiten invordering gelaten. Hiervoor wordt

verwezen naar hetgeen is vermeld bij artikel 26 van deze leidraad.

 

Het vorenstaande laat onverlet dat kwijtschelding wordt verleend c.q. kosten

(van aanmaning en/of dwangbevel) buiten invordering worden gelaten

wanneer de hoofdsom wordt kwijtgescholden c.q. buiten invordering

gelaten.

 

75.11. Limitering betekeningskosten dwangbevel

Als op dezelfde dag aan een belastingschuldige meerdere ten name van die

belastingschuldige gestelde dwangbevelen worden betekend en de

betekeningskosten in totaal meer zouden bedragen dan het

maximumbedrag genoemd in artikel 3 lid 1, van de Kostenwet invordering

rijksbelastingen, zijn niet meer betekeningskosten verschuldigd dan dit

maximumbedrag.

 

Artikel 76 tot en met 79

N.v.t. voor de Belastingsamenwerking Sabewa Zeeland.

 

Artikel 80 Invordering, Awb en het moment van vaststelling van (naheffings) aanslagen.

 

In dit artikel is beleid opgenomen met betrekking tot artikel 4:121 van de

Awb en het moment van vaststelling van naheffingsaanslagen.

80.1. Tenuitvoerlegging termijndwangbevel

Een eenmaal ingestelde vervolging voor één of meer van de vervallen

termijnen van de belastingaanslag wordt met dezelfde voortvarendheid

voltooid als de eindvervolging.

 

80.2. Moment van vaststelling van (naheffings)aanslagen

Het overgangsrecht met betrekking tot Afdeling 4.4.1 van de Awb

(Vaststelling en inhoud van de verplichting tot betaling) bepaalt kort

gezegd het volgende. Op een betalingsverplichting die is vastgesteld of

ontstaan voor 1 juli 2009 geldt het recht van voor die datum. Voor

betalingsverplichtingen van na 1 juli 2009 geldt de genoemde afdeling

4.4.1. Bij aanslagbelastingen geldt als moment van vaststelling de

datum van dagtekening van de aanslag. Bij aangiftebelastingen wordt

voor het moment van vaststelling aangesloten bij de dagtekening van de

naheffingsaanslag.

 

 

Bijlage A normen en normbedragen kwijtschelding

 

Van toepassing zijn de door de VNG en Unie van Waterschappen voor betreffend

jaar in een gepubliceerd overzicht opgenomen bedragen en normen.

 

 

 

 

Naar boven